Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord bouwen
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(aanleggen; optrekken) | ; | |
🔗 Wie heeft die oude steden gebouwd? | ||
(timmeren) | ||
🔗 Dat is de plaats waar ik de jonk aan het bouwen ben. | ||
(construeren) | ||
(aanbouwsel; uitbouw) | ||
🔗 De brand brak iets voor negen uur uit in een aanbouw van het pand aan de Ambachtstraat. | ||
build on | surkonstrui | |
(cultiveren; bewerken) | ; cultivate | |
(bouwvakker) | ||
🔗 Reeds de volgende dag had hij de bouwer te pakken waar de twee cilinders en de brander gestolen waren. | ||
🔗 En het bouwmateriaal is op. | ||
(architect) | ||
🔗 De bouwmeester van zijn kant liet, toen hij na verloop van tijd zijn einde voelde naderen, zijn zoons komen—hij had er twee—en lichtte hen in wat voor list hij had toegepast om ervoor te zorgen dat zij een onbezorgd leventje zouden kunnen lijden. | ||
specifications ; | ||
konstruprojekto | ||
excavation | konstruelfosaĵo | |
🔗 Inderdaad startte hij nu wel en Nelis reed zonder licht naar de bouwput verderop. | ||
(bouwbedrijf) | building trade | |
building regulations | reglamento pri la konstruado | |
🔗 En dat terwijl ik u reeds zo vaak op artikel vijfhonderdzevenennegentig van de gemeentelijke bouwverordening gewezen heb! | ||
🔗 Omdat ik zo jong ben, bouw ik nog lang pensioen op. | ||
(uitbreiden; vergroten; groter maken) | ||
(kweken; telen) | ; | |
🔗 Verbouwen ze daar niet zelf sinaasappelen? |
Nederlands | Engels |
---|---|
bouwen | ⇆ build; ⇆ construct; ⇆ cultivate; ⇆ culture; ⇆ erect; ⇆ fabricate; ⇆ frame; ⇆ grow; ⇆ put up; ⇆ raise; ⇆ rear; ⇆ throw |
op iemand bouwen | ⇆ rely on somebody |
op iets bouwen | ⇆ rely on something |
aanbouw | ⇆ annex; ⇆ building; ⇆ extension; ⇆ growing |
aanbouwen | ⇆ add; ⇆ add on; ⇆ build; ⇆ build onto; ⇆ grow |
afbouwen | ⇆ finish; ⇆ reduce; ⇆ cut down; ⇆ run down |
bebouwen | ⇆ cultivate; ⇆ culture; ⇆ develop; ⇆ farm; ⇆ improve; ⇆ till |
bouwbeleid | ⇆ building policy |
bouwer | ⇆ architect; ⇆ builder; ⇆ constructor; ⇆ fabricator |
bouwgrond | ⇆ building ground; ⇆ building site; ⇆ building plot |
bouwkeet | ⇆ building shed |
bouwmateriaal | ⇆ building material |
bouwmeester | ⇆ architect; ⇆ builder; ⇆ master builder |
bouwplan | ⇆ building scheme; ⇆ plan |
bouwpolitie | ⇆ building inspectors |
bouwpromotie | ⇆ project developing |
bouwpromotor | ⇆ project developer |
bouwput | ⇆ excavation; ⇆ excavated building site |
bouwrijp | ⇆ ready for building |
bouwstop | ⇆ building freeze |
bouwtrant | ⇆ style of building; ⇆ architecture |
bouwvak | ⇆ building trade |
bouwverbod | ⇆ building ban |
bouwwerf | ⇆ building site |
herbouwen | ⇆ rebuild; ⇆ new‐build |
ombouwen | ⇆ rebuild; ⇆ convert; ⇆ make alterations to; ⇆ modify |
onderbouwen | ⇆ found; ⇆ ground; ⇆ base; ⇆ substantiate |
opbouwen | ⇆ build up; ⇆ construct; ⇆ edify; ⇆ erect |
uitbouwen | ⇆ build up; ⇆ enlarge; ⇆ extend |
verbouwen | ⇆ convert; ⇆ cultivate; ⇆ cultivation; ⇆ culturee; ⇆ grow; ⇆ raise; ⇆ rear; ⇆ rebuild |
voortbouwen | ⇆ go on building |