Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord bouwer
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(bouwvakker) | ||
🔗 Reeds de volgende dag had hij de bouwer te pakken waar de twee cilinders en de brander gestolen waren. | ||
(landbouwer) | agriculturist ; tiller | |
(aanleggen; optrekken) | ; | |
🔗 Wie heeft die oude steden gebouwd? | ||
(timmeren) | ||
🔗 Dat is de plaats waar ik de jonk aan het bouwen ben. | ||
(construeren) | ||
agriculturist ; tiller | ||
🔗 We zullen eens aan die landbouwer daar vragen waar het prettiger is. |
Nederlands | Engels |
---|---|
bouwer | ⇆ architect; ⇆ builder; ⇆ constructor; ⇆ fabricator |
bouwen | ⇆ build; ⇆ construct; ⇆ cultivate; ⇆ culture; ⇆ erect; ⇆ fabricate; ⇆ frame; ⇆ grow; ⇆ put up; ⇆ raise; ⇆ rear; ⇆ throw |
landbouwer | ⇆ agriculturist; ⇆ farmer; ⇆ tiller |
vioolbouwer | ⇆ violin maker |