English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word measure

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
measure
; ; ; ;
🔗 Now, we can use this type of event to measure the rate of expansion of the universe.
measure
(measurement; bar)
;
measure
(precaution)
measure
(action; accomplishment; act; deed)
; ; ; ;
measure out
(proportion)
;
measurable
(foreseeable; predictable)
antaŭvidebla
measurable
mezurebla
measured
mezurita
measured
(formal; stiff)
tape‐measure

EnglishDutch
measure afmeten; de maat nemen; maat; maatregel; maatstaf; mate; meetlat; meten; opmeten; opnemen; regel; toemeten; uitmeten
beyond measure bovenmatig; buitenmate
cubic measure inhoudsmaat
don’t measure up te kort schieten
don’t measure up to te kort schieten in
economy measure bezuinigingsmaatregel
emergency measure crisismaatregel; noodmaatregel
emergency measures noodmaatregelen
for good measure op de koop toe
government measure regeringsmaatregel
in a measure enigermate; in zekere mate
in large measure grotendeels; in grote mate
in measured tones op afgemeten toon
in some measure in zekere mate; tot op zekere hoogte
in the same measure in gelijke mate
linear measure lengtemaat
liquid measure vochtmaat
made to measure naar maat gemaakt; op maat gemaakt
measure for measure leer om leer
measure of capacity inhoudsmaat; ruimtemaat
measure of economy bezuinigingsmaatregel
measure off afmeten
measure oneself against zich meten met
measure oneself with zich meten met
measure one’s length on the ground languit op de grond vallen
measure one’s strength against zich meten met
measure out toemeten; uitdelen; uitmeten; uitzetten
measure somebody iemand de maat nemen
measure up to beantwoorden aan; opgewassen zijn tegen; opkunnen tegen; voldoen aan
precautionary measure veiligheidsmaatregel; voorzorgsmaatregel
punitive measure strafmaatregel
relief measures hulpactie
retaliatory measure represaillemaatregel; vergeldingsmaatregel
safety measure veiligheidsmaatregel
sanitary measure gezondheidsmaatregel
sell by measure bij de maat verkopen
short measure ondergewicht
square measure vlaktemaat
standard measure ijkmaat
superficial measure vlaktemaat
take measures maatregelen nemen; maatregelen treffen
take somebody’s measure iemand de maat nemen
there is a measure in all things alles met mate
they measure other people’s cloth by their own yard zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten
to measure op maat
transitional measure overgangsmaatregel
weights and measures maten en gewichten
you measure other people’s cloth by your own yard zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten
cornmeasure korenmaat
counter‐measure tegenmaatregel
half‐measure halve maatregel
land‐measure landmaat
measurable afzienbaar; meetbaar
measured afgemeten; gelijkmatig; gematigd; weloverwogen
measureless mateloos; onmetelijk
measurer meter
measuring maatnemen; maat‐; meet‐; meten; meting
over‐measure overmaat
tape‐measure centimeter; meetband; meetlint