Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord klein
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(luttel; min; gering) | ; | |
🔗 De kleine man vloekte. | ||
minor | minora | |
🔗 Ga jij vliegen met kleine kinderen? | ||
🔗 Een kleine groep Nepalezen vecht aan Oekraïense zijde. | ||
🔗 De kleine waarde van de gravitatieconstante verklaart waarom er tussen voorwerpen in het dagelijks leven geen aantrekkingskracht wordt waargenomen. | ||
lower middleclass | ||
🔗 Daarvoor was het allemaal te traditioneel, te kleinburgerlijk. | ||
🔗 Zijn dochter Irina en zijn twee kleindochters zaten naast zijn kist. | ||
(afkraken) | belittle | |
🔗 Maar je moet je niet laten kleineren, hoor Ollie! | ||
(benepen; enghartig) | narrow minded | malgrandanima |
🔗 De pastoor knikte bevestigend, maar met een onbehaaglijk gevoel, want hij had zojuist hetzelfde gedacht, en toen had de verdenking hem niet zo kleingeestig geleken. | ||
(pasgeld; pasmunt; wisselgeld) | ||
🔗 Hij groef in zijn broekzak op zoek naar kleingeld en overwoog om gerechtigheid te zoeken via een telefooncel die geen doorgesneden snoer had of een met kauwgom dichtgestopte gleuf. | ||
(detailhandel) | retail | |
smallness | ||
(bagatel; beuzelarij) | trifle ; bagatelle | |
🔗 Maar heer Bommel had geen oog voor die kleinigheden. | ||
; humiliate ; mortify ; ; | ||
(blohartig) | pusillanimous | etkuraĝa |
malgrandioza | ||
grandson | ||
🔗 Misschien was hij wel een zoon of kleinzoon van Wakayoo. | ||
(miniem) | malgrandega | |
🔗 De woonkamer was piepklein. | ||
(minderen) | diminish | |
(kleiner maken) | make smaller | |
🔗 Dat risico moeten we nemen, maar we kunnen het verkleinen door zoveel mogelijk nachtvluchten te maken. |
Nederlands | Engels |
---|---|
klein | ⇆ baby; ⇆ bare; ⇆ cheap; ⇆ cramped; ⇆ diminutive; ⇆ exiguous; ⇆ little; ⇆ minor; ⇆ minute; ⇆ narrow; ⇆ nominal; ⇆ petty; ⇆ puny; ⇆ scrubby; ⇆ short; ⇆ slight; ⇆ small; ⇆ small‐time; ⇆ tiddly; ⇆ tiny; ⇆ vest‐pocket; ⇆ wee; ⇆ weeny |
de kleinste bijzonderheden | ⇆ the minutest details |
de wereld in het klein | ⇆ the world in a nutshell |
kleine stappen | ⇆ short steps |
kleine uurtjes | ⇆ small hours |
klein krijgen | ⇆ bring to heel; ⇆ flatten; ⇆ subdue; ⇆ tame |
klein maar dapper | ⇆ small but plucky |
klein maar fijn | ⇆ small but good |
klein uitvallen | ⇆ run small |
klein van stuk zijn | ⇆ run small |
voor groot en klein | ⇆ for young and old |
zich klein voelen | ⇆ feel small |
kleinbedrijf | ⇆ small‐scale industry |
kleinbeeldfilm | ⇆ miniature film; ⇆ 35‐mm film |
kleinburgerlijk | ⇆ bourgeois; ⇆ parochial; ⇆ suburban; ⇆ narrow‐minded; ⇆ lowbrow |
kleindochter | ⇆ granddaughter |
kleineren | ⇆ belittle; ⇆ cheapen; ⇆ detract; ⇆ disparage; ⇆ do down; ⇆ lessen; ⇆ play down; ⇆ downplay |
kleingeestig | ⇆ small; ⇆ narrow‐minded; ⇆ pettifogging; ⇆ sectarian; ⇆ small‐minded |
kleingeld | ⇆ small change; ⇆ change; ⇆ chicken‐feed; ⇆ loose change; ⇆ small coin |
kleingelovig | ⇆ of little faith |
kleinhandel | ⇆ retail; ⇆ retail trade |
kleinheid | ⇆ exiguity; ⇆ littleness; ⇆ pettiness; ⇆ smallness |
kleinigheid | ⇆ bagatelle; ⇆ detail; ⇆ fillip; ⇆ flea‐bite; ⇆ mite; ⇆ picayune; ⇆ small matter; ⇆ trifle; ⇆ small thing |
kleinkunst | ⇆ cabaret |
kleinmaken | ⇆ chop small; ⇆ break |
kleinmoedig | ⇆ pusillanimous; ⇆ fainthearted; ⇆ timid |
kleinschalig | ⇆ small‐scale; ⇆ small‐time |
kleinslaan | ⇆ smash |
kleinsteeds | ⇆ parochial; ⇆ provincial |
kleinvee | ⇆ small stock |
kleinverbruik | ⇆ small‐scale consumption |
kleinzerig | ⇆ squeamish about pain |
kleinzielig | ⇆ small; ⇆ small‐minded; ⇆ little; ⇆ petty |
kleinzoon | ⇆ grandson |
piepklein | ⇆ pint‐size; ⇆ teeny‐weeny; ⇆ tiny; ⇆ weeny; ⇆ minute |
verkleinen | ⇆ belittle; ⇆ deplete; ⇆ detract from; ⇆ diminish; ⇆ disparage; ⇆ extenuate; ⇆ lessen; ⇆ miniaturize; ⇆ minish; ⇆ reduce; ⇆ scale down; ⇆ whittle away; ⇆ make smaller; ⇆ minimize |