Synoniemen: afkeuren, afkraken, berispen, gispen, laken, wraken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /kleiˈneːrə(n)/ |
---|
Afbreking | klei·ne·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) kleineer | (ik) kleineerde |
(jij) kleineert | (jij) kleineerde |
(hij) kleineert | (hij) kleineerde |
(wij) kleineren | (wij) kleineerden |
(jullie) kleineren | (jullie) kleineerden |
(gij) kleineert | (gij) kleineerdet |
(zij) kleineren | (zij) kleineerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) kleinere | (dat ik) kleineerde |
(dat jij) kleinere | (dat jij) kleineerde |
(dat hij) kleinere | (dat hij) kleineerde |
(dat wij) kleineren | (dat wij) kleineerden |
(dat jullie) kleineren | (dat jullie) kleineerden |
(dat gij) kleineret | (dat gij) kleineerdet |
(dat zij) kleineren | (dat zij) kleineerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
kleineer | kleineert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
kleinerend, kleinerende | (hebben) gekleineerd |
Ik geloof niet dat hij het deed om me te kleineren.
Maar je moet je niet laten kleineren, hoor Ollie!