English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word wash
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(launder) | ; ; | |
🔗 And wash your hands again! | ||
lesivi | ||
tralavi | ||
🔗 He had to wash. | ||
(carry; bear) | ; ; | |
be washed ashore | alnaĝi | |
be washed ashore (wash ashore; disembark; wash up) | ; | |
(be washed ashore; disembark; wash up) | ||
🔗 And they go for months at a time eating little more than seaweed that washes ashore. | ||
wash off | forlavi | |
wash off | forlesivi | |
wash up | ; de vaat doen ; de vaat wassen | |
(be washed ashore; wash ashore; disembark) | ||
🔗 Another presumed North Korean vessel has washed up on Japan’s shores, with at least one dead body on board. | ||
washable | lavpurigebla | |
washable | viŝebla | |
wash‐basin (washing‐up bowl) | ; | |
wash‐basin (handbasin; basin; wash‐hand basin; wash‐hand stand; washing‐stand; washstand) | ||
washing (laundering; cleaning; ablution) | ; wassing | |
wash‐room (lavatory; washing‐accomodation; wash‐place; ablution) | wasgelegenheid ; washok ; wasinrichting | |
wash‐room (lavatory; laundry) | waskamer ; | |
witkalk ; witsel | ||
🔗 Tom appeared on the sidewalk with a bucket of whitewash and a long‐handled brush. |
English | Dutch |
---|---|
wash | ⇆ aanspoeling; ⇆ aanspoelsel; ⇆ aanstrijken; ⇆ afsoppen; ⇆ afspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ bespoelen; ⇆ besproeien; ⇆ bestrijken; ⇆ dweilen; ⇆ gewassen tekening; ⇆ goed blijven in de was; ⇆ golfslag; ⇆ kielwater; ⇆ kleurtje; ⇆ lappen; ⇆ ómspoelen; ⇆ omspóélen; ⇆ omwassen; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ schoonwassen; ⇆ spoelen; ⇆ spoeling; ⇆ spoelsel; ⇆ spoelwater; ⇆ uitspoelen; ⇆ uitwassen; ⇆ vernisje; ⇆ vernissen; ⇆ was; ⇆ wasecht zijn; ⇆ wassen; ⇆ wassing; ⇆ waterverf; ⇆ zich laten wassen; ⇆ zich wassen |
be washed ashore | ⇆ aandrijven; ⇆ aanspoelen |
be washed up | ⇆ aanspoelen |
car wash | ⇆ autowasserij |
come out in the wash | ⇆ wel in orde komen; ⇆ wel loslopen |
do something with a lick and a wash | ⇆ iets met de Franse slag doen |
have a wash | ⇆ zich wassen; ⇆ zich wat opfrissen; ⇆ zijn handen wassen |
have a wash and brush‐up | ⇆ zich opfrissen |
in the wash | ⇆ in de was |
one hand washes another | ⇆ als de ene hand de andere wast, worden ze beide schoon |
pig’s wash | ⇆ spoeling |
put in the wash | ⇆ in de was doen |
that won’t wash | ⇆ dat houdt geen steek; ⇆ die vlieger gaat niet op |
wash ashore | ⇆ aan land spoelen; ⇆ aanspoelen |
wash away | ⇆ afspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ uitspoelen; ⇆ uitwissen; ⇆ wegslaan; ⇆ wegspoelen |
wash bowl | ⇆ waskom |
wash dirty linen in public | ⇆ de vuile was buiten hangen |
wash down | ⇆ afwassen; ⇆ doorspoelen; ⇆ naar binnen spoelen; ⇆ schoonspoelen; ⇆ spoelen; ⇆ wassen |
wash off | ⇆ afwassen |
wash one’s dirty linen in public | ⇆ de vuile was buiten hangen |
wash oneself | ⇆ zich wassen; ⇆ zichzelf wassen |
wash one’s hands of | ⇆ zich niet meer willen bemoeien met; ⇆ zich verder niets aantrekken van |
wash one’s hands of it | ⇆ zijn handen in onschuld wassen |
wash one’s hands of somebody | ⇆ de handen van iemand aftrekken; ⇆ zijn handen van iemand aftrekken |
wash out | ⇆ er met wassen uit gaan; ⇆ in het water doen vallen; ⇆ opheffen; ⇆ uitwassen; ⇆ vernietigen |
wash overboard | ⇆ overboord spoelen |
wash place | ⇆ wasgelegenheid |
wash trough | ⇆ wastrog |
wash up | ⇆ aanspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ de vaat doen; ⇆ de vaat wassen; ⇆ omwassen; ⇆ spoelen; ⇆ wassen; ⇆ zich wassen; ⇆ zich wat opfrissen; ⇆ zijn handen wassen; ⇆ ómspoelen |
brainwash | ⇆ hersenspoelen |
eyewash | ⇆ kale kak; ⇆ kouwe kak; ⇆ oogwater; ⇆ oogwatertje |
hairwash | ⇆ haarwassing; ⇆ haarwater |
hogwash | ⇆ draf; ⇆ lariekoek; ⇆ nonsens; ⇆ spoeling; ⇆ varkenskost; ⇆ varkensvoer |
mouthwash | ⇆ mondspoeling; ⇆ mondwater |
pigwash | ⇆ slobber; ⇆ spoeling |
prewash | ⇆ voorwas |
washable | ⇆ afneembaar; ⇆ afwasbaar; ⇆ wasbaar; ⇆ wasecht |
wash‐basin | ⇆ fonteintje; ⇆ lampetkom; ⇆ wasbak; ⇆ waskom; ⇆ wastafel |
washboard | ⇆ wasboord; ⇆ wasbord |
wash‐boiler | ⇆ wasketel |
washbowl | ⇆ wastafel |
washday | ⇆ wasdag |
washer | ⇆ leertje; ⇆ sluitring; ⇆ wasmachine; ⇆ wasser |
wash‐house | ⇆ washok; ⇆ washuis |
washing | ⇆ was; ⇆ wasecht; ⇆ wasgoed; ⇆ wassen; ⇆ wassing; ⇆ was‐ |
wash‐list | ⇆ waslijst |
wash‐room | ⇆ WC; ⇆ toilet; ⇆ waskamer; ⇆ waslokaal; ⇆ wasruimte |
wash‐tub | ⇆ waskuip; ⇆ wastobbe |
wash‐water | ⇆ waswater |
whitewash | ⇆ glimp; ⇆ goedpraten; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ schoonwassen; ⇆ van blaam zuiveren; ⇆ vergoelijken; ⇆ vergoelijking; ⇆ verschoning; ⇆ witkalk; ⇆ witsel; ⇆ witten |