Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word afwassen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(wegspoelen)
wash off
forlavi
wash off
forlesivi
(de vaat doen; de vaat wassen)
wash up
washing‐up
lavpurigo de la manĝilaro
dirty dishes
purigenda manĝilaro
🔗 Zij lieten de afwas staan voor Lobelia.
washable
lavpurigebla
(afwasteil)
washing‐up bowl
(vatenkwast)
dishwashing‐brush
(vatenkwast)
dish‐mop
(vaatwasmachine; vaatwasser)
dishwasher
detergent
;
washing‐up liquid
manĝilara lavilo
🔗 Volgens de regering zijn meer dan zeshonderdduizend mensen getroffen door het wassende water.
lesivi
(opgaan; oprijzen; opstijgen; rijzen; stijgen; zich verheffen; de hoogte in gaan)
(ómspoelen; uitwassen);
🔗 Ze wastte haar lange, donkere haar.
(was‐)
(groeien; toenemen; aanwassen);
🔗 De oude maan verdween en een nieuwe maan wies en nam af in de wereld daarbuiten, terwijl wij daar vertoefden.
(mengen; mêleren)
shuffle

DutchEnglish
afwassen bathe; wash; wash away; wash down; wash off; wash up
afwas washing‐up; dirty dishes
afwasautomaat dishwasher; automatic dishwasher
afwasbaar washable
afwasbak washing‐up bowl; dishpan
afwasborstel dishwashing‐brush
afwaskwast dish‐mop
afwasmachine dishwasher; automatic dishwasher
afwasmiddel dish liquid; detergent; washing‐up liquid
wassen be on the increase; grow; increase; launder; lave; pan off; pan out; wash; wax; waxen; wash down; washing; shuffle; rise; wash up