English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word clear

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(bright; light; light‐coloured)
;
(distinct; plain; obvious; explicit; lucid; straightforward; limpid); ;
(graphic)
prezentata klare
(diaphanous; translucent);
(evident; obvious; definite; demonstrable; patent; apparent); ;
🔗 It is clear that the book may be used in various ways according to the needs of the student, the essential point about them all being that they can be followed without any other help than is given in the book itself.
(acquit; cancel; square)
(unblock)
(open; open up); ; ; ; ;
(empty);
(set abroach)
malŝtopi
(deprive; starve; strip; bereave);
(serene; untroubled; calm; fine; peaceful; placid; unruffled)
;
(skip; span);
transsalti
(wipe; wipe off); ; ;
viŝi
;
(distinct);
🔗 The message to Moscow was clear.
clear away
(remove the cloth)
; ;
forigi la manĝilaron
🔗 He cleared his throat.
make clear
(clarify; account for; construe; account; elucidate)
;
steer clear of
(avoid; evade; elude; circumvent; shirk; sidestep; avert; bilk)
;
(distinctness; explicitness; lucidity);
🔗 The younger man wished total clarity.
clear‐cut
(neat; fair; spruce)
clearing
(glade)
(demonstrably; distinctly; explicitly; lucidly; plainly; plain)
🔗 Clearly, it was something she had not thought of.
(apparently; obviously; evidently; manifestly; patently); ;
🔗 Clearly Segnosaurus was a most unusual theropod
(visibly; discernibly; manifestly; apparently);
🔗 Clearly you don’t know our women.
(equivocal; indistinct; obscure; vague)
🔗 As in the case of lemurs, the origin of New World monkeys is unclear.

EnglishDutch
clear aanschouwelijk; aanzuiveren; absoluut; afdoen; afklaren; aflossen; afnemen; afruimen; banen; clearen; duidelijk; dun; evident; glad; goedkeuren; helder; helder maken; hele; inklaren; klaar; klaarblijkelijk; klaren; leegmaken; lichten; liquideren; los; netto; onbezwaard; ontruimen; ontstoppen; ophelderen; opklaren; opruimen; opruiming houden; overgeboekt worden; overzichtelijk; redderen; ruimen; schoonvegen; schoon verdienen; springen over; totaal; transparant; uitklaren; uitverkopen; vastomlijnd; veilig; verduidelijken; verhelderen; verrekenen; volle; vrij; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspreken; wolkeloos; zuiver; zuiveren
as clear as crystal kristalhelder
as clear as daylight klaar als een klontje
clear accounts de rekening vereffenen
clear as glass glashelder
clear away afnemen; afruimen; opruimen; ruimen; wegruimen
clear a way een weg banen
clear of niet rakend aan; vrij van
clear off aanzuiveren; opruimen; verdwijnen; zijn biezen pakken; óvertrekken
clear oneself zich vrijpleiten
clear one’s throat de keel schrapen; hummen; zich de keel schrapen
clear out! ingerukt!
clear out aan de deur zetten; leeghalen; smeer ’m; zijn biezen pakken
clear the air de lucht zuiveren
clear the decks alles voorbereiden; het werk aan kant maken; zich opmaken voor de strijd
clear the table de tafel afnemen; de tafel afruimen
clear the way ruim baan maken
clear up binnenhalen; gaan strijken met; ophelderen; opklaren; opruimen; tot klaarheid brengen; verhelderen
… days clear … volle dagen
in the clear niet meer in gevaar; vrij
loud and clear klip en klaar
make clear beduiden; duidelijk maken; opklaren
stand clear opzij gaan
steer clear of omzéílen; ontzeilen; vermijden
the coast is not clear er zijn kapers op de kust
clarity eenduidigheid; helderheid; klaarheid; overzichtelijkheid
clearance bewijs van uitklaring; inklaring; netto‐opbrengst; ontruiming; opruiming; schadelijke ruimte; solderen; uitklaring; verrekening; vrije ruimte; vrijslag
clear‐cut duidelijk; scherp omlijnd
clear‐headed helder van geest; helderdenkend
clearing clearing; inklaring; ontginning; ontruiming; opengekapt bosterrein; verheldering; verrekening van vorderingen
clearly duidelijk; kennelijk; klaar; klaarblijkelijk; natuurlijk; overzichtelijk
clearness duidelijkheid; helderheid; klaarheid; klaarte; zuiverheid
clear‐sighted scherpziend; schrander
crystal‐clear glashelder; kristalhelder
track‐clearer baanschuiver
unclear onduidelijk; onzeker; twijfelend