Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord know

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(be acquainted with; be informed with)
🔗 We didn’t know his name.
(be able to);
🔗 He wished he knew more about the crew.
(have sexual intercourse with; lie with; sleep with; have sex with)
geslachtsverkeer hebben met
🔗 Cain knew his wife, and she conceived and bore Enoch.
🔗 Do you know a good accountant?
🔗 I know not who or what she is!
🔗 In certain qualities he reminded Suldrun of someone else she had known.
🔗 Do you know the man over there by the door?
🔗 Munn was one of this group and knew Lovecraft well.
before you know it
(before you could say Jack Robinson; before you can say Jack Robinson; in two shakes; in two shakes of a lamb’s tail; in a brace of shakes; in a jiffy; in a shake; in a twinkling; in the twinkling of an eye; off‐hand)
in een handomdraai
(know of)
scii pri
🔗 We’d very much like to know about them.
know by sight
know of
(know about)
scii pri
(acquaintance; ken);
🔗 This book does assume a working knowledge of HTML.
(ken); ; ;
(classic; familiar)
🔗 The skull of Allosaurus was far longer than that of the other known therapods.

EngelsNederlands
knowbekennen; ervaren; geslachtsverkeer hebben met; herkennen; kennen; kunnen; merken; ondervinden; verstaan; weten; zien
as far as I knowvoor zover mij bekend
before you know itin een handomdraai; voor je het weet
be in the knower alles van weten; op de hoogte zijn
come to knowleren kennen
come to know somebodyiemand leren kennen
don’t you know?nietwaar?
do you know?nietwaar?
do you know what to make of it?weet u wat u ervan moet denken?
he knows better than tohij zal zich wel wachten om te
I know betterik kijk wel uit; ik weet wel beter
I know better than thatik kijk wel uit; ik weet wel beter
I know what to think of itik denk er het mijne van
I should have known betterik had beter moeten weten; ik had wijzer moeten zijn
know aboutafweten van; verstand hebben van; weten over; weten van
know a thing of twohet een en ander weten; niet van gisteren zijn
know by heartvan buiten kennen
know by namevan naam kennen
know by sightvan aanzien kennen; van gezicht kennen
know for a factabsoluut zeker weten
know it backwardshet van achter naar voren kunnen opzeggen
know no feargeen vrees kennen
know ofafweten van; weten van
know off patop zijn duimpje kennen
know one from the otherze uit elkaar kennen
know one’s jobzijn vak verstaan
know one’s onionsgewiekst zijn
know otherwisewel beter weten
know somebody byiemand kennen aan
know somebody inside outiemand van haver tot gort kennen
know something like the back of one’s handiets kennen als zijn broekzak
know the ins and outs of itweten hoe de vork in de steel zit
know them apartze uit elkaar kennen
know the ropesde knepen van het vak kennen; het klappen van de zweep kennen; van wanten weten
know the scoreweten hoe de zaken staan; weten hoe laat het is
know thy selfken uzelven
know what’s whathet een en ander weten; niet van gisteren zijn; van de hoed en de rand weten
know which is whichze uit elkaar kennen
learn to know somebodyiemand leren kennen
Lord knowsde hemel mag het weten
Lord knows howde hemel mag het weten
not if I know it!daar komt niets van in!
not know … from …geen … van …kennen
not know him from Adamgeen idee hebben wie hij is
not know where to put oneselfmet zijn houding geen raad weten
not that I knowniet dat ik weet
there is no knowing whethermen kan niet weten of
want to know the ins and outs of ithet naadje van de kous willen weten
foreknowvooraf weten
knowableherkenbaar; kenbaar; te kennen; te weten
know‐allweetal
know‐howkennis; know‐how; praktische kennis; technische kennis
knowinggehaaid; geslepen; gewiekst; goochem; schrander; slim; veelbetekenend
know‐it‐allbetweter; wijsneus
knowledgegeleerdheid; kennis; kunde; kundigheid; medeweten; notie; voorkennis; voorweten; weten; wetenschap
knownbekend
know‐nothingweetniet