Informatie over het woord weten (Nederlands → Esperanto: scii)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋetə(n)/
Afbrekingwe·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) weet(ik) wist
(jij) weet(jij) wist
(hij) weet(hij) wist
(wij) weten(wij) wisten
(jullie) weten(jullie) wisten
(gij) weet(gij) wistet
(zij) weten(zij) wisten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) wete(dat ik) wiste
(dat jij) wete(dat jij) wiste
(dat hij) wete(dat hij) wiste
(dat wij) weten(dat wij) wisten
(dat jullie) weten(dat jullie) wisten
(dat gij) wetet(dat gij) wistet
(dat zij) weten(dat zij) wisten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
weetweet
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
wetend, wetende(hebben) geweten

Voorbeelden van gebruik

We weten ook niet waar ze zitten.
Wist jij dat er aan het eind van de straat een hotel komt?
Ik weet niet waar je het over hebt.
Wat het precies was, wist ze niet.
Wij weten evenwel ook dat hij zich kan vergissen.
Rolwinkel, onze bekende midvoor, stelt onze jongens nu voor aan de Engelse koning, opdat ook deze wete tegen wie er gespeeld wordt, wint daarna de toss en kiest de zon in de rug.
Weet echter, o sterveling, dat wanneer de ziel op de juiste manier gevoed wordt, het lichaam voor zichzelf zorgt.
Ach, als Grootgrut eens wist wat de burgemeester van hem denkt.
Hij had geweten dat dat tot moeilijkheden zou kunnen leiden, en dat was ook gebeurd.
Met deze gedachte ging hij tevreden slapen, niet wetende dat hij ongelijk had.
Je weet dat het niet meer hoeft?
Wetend dat ik het recht niet heb te spreken, vraag ik eerst om uw toestemming.

Vertalingen

Afrikaansweet
Duitswissen
Engelsknow
Esperantoscii
Franssavoir
Spaanssaber
Westerlauwers Frieswitte