English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word playfellow

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(chap; guy; person); ; ; ;
🔗 And if three of them had seen the fellow, others had to have, too.
(man; male; bloke)
(enact)
(play on);
ludi sur
🔗 Afterwards perhaps you will play the flute for us.
(theatre play; piece);
(act as)
ludi la rolon de
(introduce; present; offer; perform; reenact; render; represent; constitute; tender; lodge; serve up)
(sing)
ten gehore brengen
🔗 So he played with him every time he got a chance.
🔗 Climate change is definitely playing a rôle in the high temperatures that Argentina and other countries in the region are currently experiencing.

EnglishDutch
playfellow speelgenoot; speelkameraad; speelmakker
fellow bentgenoot; evenknie; gast; gelijke; genoot; gezel; kameraad; kerel; knaap; knul; kornuit; kwant; lid; maat; makker; mede‐; sinjeur; snaak; snurker; sujet; vent; wederga; weerga
play afdraaien; afspelen; bespelen; bewegingsvrijheid; blazen; draaien; gokspel; laten spelen; laten uitspartelen; liefdesspel; manier van spelen; meedoen; opstellen; speelruimte; spel; spelen; spelen op; spelen tegen; spelen voor; speling; stoten; stuk; ten gehore brengen; toneelspel; toneelstuk; uithalen; uithangen; uitkomen tegen; uitspelen; van de partij zijn