English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word credit

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
credit
; ;
credit
;
te goed houden
credit
krediet verschaffen
(blame; hold against; impute; ascribe; attribute)
🔗 But security researchers told Al Jazeera that the abductions are driven by the church’s capacity to make ransom payments, not religious factors, except in the cases credited to Boko Haram and its affiliates.
bank credit
buy on credit
give credit to
(believe; deem; give credence to)
geloof hechten aan
;
letter of credit
sell on credit
vendi kredite
creditor
;
(credibility)
🔗 The lowering of its outlook does not automatically mean the ratings agency will downgrade China’s credit‐worthiness, but it increases the chances.
discredit
discredit

EnglishDutch
credit aanrekenen; credit; crediteren; creditzijde; eer; ere; geloof; geloven; gezag; goede naam; invloed; krediet; reputatie; te goed houden
agricultural credit landbouwkrediet
allow credit krediet geven
bank credit bankkrediet
be a credit to tot eer strekken
bill of credit schatkistbiljet
buy on credit borgen; op rekening kopen
circular letter of credit reiskredietbrief
consumer credit consumptief krediet
credit balance batig saldo
credit bank kredietbank
credit establishment kredietinstelling
credit insurer kredietverzekeraar
credit note creditnota; kredietnota; tegoedbon
credit rating kredietstatus
credit side creditzijde
credit somebody for iemand de eer geven
credit somebody with iemand crediteren voor; iemand de eer geven van; iemand … toeschrijven
credit squeeze kredietbeperking
credit statement bijschrijving
credit titles aftiteling; titels
credit transfer bankoverschrijving; giro‐overschrijving
development credit ontwikkelingskrediet
do credit to tot eer strekken
gain credit by eer behalen aan
gain credit by something eer inleggen met iets
give credit borgen; krediet geven; poffen
give credit to geloof hechten aan; geloof schenken aan
have on one’s credit op zijn naam hebben staan
implicit credit blind vertrouwen
it redounds to his credit het strekt hem tot eer
letter of credit accreditief; kredietbrief
long‐term credit krediet op lange termijn
on credit op krediet
place to somebody’s credit in iemands credit boeken
reflect credit on tot eer strekken
revolving credit roulerend krediet
sell on credit borgen
short‐term credit krediet op korte termijn
take credit for het zich tot een eer rekenen dat
take credit to oneself for het zich tot een eer rekenen dat
take credit to oneself for something zich iets als een eer aanrekenen
to his credit tot zijn eer
trade credit handelskrediet
creditable eervol; fatsoenlijk; verdienstelijk
creditor crediteur; schuldeiser
credits aftiteling; titels
credit‐worthiness kredietwaardigheid
credit‐worthy geaccrediteerd; kredietwaardig
discredit diskrediet; in diskrediet brengen; in twijfel trekken; niet geloven; schande; te schand maken; te schande maken; verdacht maken; wantrouwen