Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord echtgenoot

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(gemaal; man);
spouse
🔗 Natuurlijk viel de verdenking op de echtgenoot.
(gewettigd; legitiem; wettig)
legitimate
legitima
(in werkelijkheid; werkelijk; wezenlijk; daadwerkelijk)
really
(heus; inderdaad; recht; wel; werkelijk; in de daad)
🔗 Ze bestaat echt.
(echtverbintenis; huwelijk; huwelijkse staat)
marriage
(echtverbintenis; huwelijk)
marriage
(echtverbintenis; huwelijk)
(authentiek)
authentic
(daadwerkelijk; reëel; werkelijk; wezenlijk)
🔗 In de echte wereld bestaat het onderscheid wel degelijk.
🔗 Wat is je échte naam?
(gemalin; vrouw);
spouse
🔗 Mijn echtgenote is op tijd.

NederlandsEngels
echtgenoot husband; lord and master; spouse
echt authentic; authentical; dinkum; downright; for real; frankly; genuine; honest‐to‐goodness; honestly; legit; legitimate; live; marriage; out‐and‐out; perfect; positive; proper; pukka; real; really; right; true; unadulterated; veritable; very; sterling; thorough; thoroughly; true‐born; regular; matrimony; wedlock; true‐blue; born in wedlock
echtgenote lady; wife; spouse