Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord holiday season

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
🔗 Of course the schoolmaster gave holiday for that afternoon.
(spare time; time off; vacation; leave; leisure);
(flavour)
; ;
(harden; temper; steel; toughen)
(spice; flavour)
spici

EngelsNederlands
holiday season vakantieperiode; vakantietijd
holiday dag vakantie; de vakantie doorbrengen; feest; feestdag; feest‐; vakantie; vakantie houden; vakantie nemen; vakantiedag; vakantie‐; verlof
season bronsttijd; drogen; drukke tijd; gewennen; goed laten drogen; jaargetij; jaargetijde; jachtseizoen; konfijten; kruiden; rijp laten worden; rijp worden; seizoen; smakelijk maken; temperen; tijd; tijdperk; toebereiden