English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word whitewash
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
witkalk ; witsel | ||
🔗 Tom appeared on the sidewalk with a bucket of whitewash and a long‐handled brush. | ||
(launder) | ; ; | |
🔗 And wash your hands again! | ||
lesivi | ||
tralavi | ||
🔗 He had to wash. | ||
(carry; bear) | ; ; | |
(blank) | ||
🔗 During summer, small white flowers full of nectar appear. | ||
English | Dutch |
---|---|
whitewash | ⇆ glimp; ⇆ goedpraten; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ schoonwassen; ⇆ van blaam zuiveren; ⇆ vergoelijken; ⇆ vergoelijking; ⇆ verschoning; ⇆ witkalk; ⇆ witsel; ⇆ witten |
whitewash brush | ⇆ witkwast |
whitewash something | ⇆ iets goedpraten |
wash | ⇆ aanspoeling; ⇆ aanspoelsel; ⇆ aanstrijken; ⇆ afsoppen; ⇆ afspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ bespoelen; ⇆ besproeien; ⇆ bestrijken; ⇆ dweilen; ⇆ gewassen tekening; ⇆ goed blijven in de was; ⇆ golfslag; ⇆ kielwater; ⇆ kleurtje; ⇆ lappen; ⇆ omspóélen; ⇆ omwassen; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ schoonwassen; ⇆ spoelen; ⇆ spoeling; ⇆ spoelsel; ⇆ spoelwater; ⇆ uitspoelen; ⇆ uitwassen; ⇆ vernisje; ⇆ vernissen; ⇆ was; ⇆ wasecht zijn; ⇆ wassen; ⇆ wassing; ⇆ waterverf; ⇆ zich laten wassen; ⇆ zich wassen; ⇆ ómspoelen |
white | ⇆ afgetrokken; ⇆ blank; ⇆ blanke; ⇆ doelwit; ⇆ eiwit; ⇆ grijs; ⇆ onbezoedeld; ⇆ rein; ⇆ spierwit; ⇆ wit; ⇆ wit maken; ⇆ witheid; ⇆ witje; ⇆ witte; ⇆ witten; ⇆ zuiver |