English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word sweeten
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
sweet | ||
(gentle) | ; ; | |
sweet (delicacy; tidbit; gourmet) | snoep | |
sweet (bonbon; candy) |
English | Dutch |
---|---|
sweeten | ⇆ aantrekkelijker maken; ⇆ aantrekkelijk maken; ⇆ luchten; ⇆ omkopen; ⇆ suiker doen in; ⇆ suikeren; ⇆ veraangenamen; ⇆ verversen; ⇆ verzachten; ⇆ verzoeten; ⇆ zoeten; ⇆ zoeter worden; ⇆ zoet maken; ⇆ zoet worden |
sweeten the pill | ⇆ de pil vergulden |
sweet | ⇆ aangenaam; ⇆ aanminnig; ⇆ aanvallig; ⇆ aardig; ⇆ allerliefst; ⇆ beeldig; ⇆ bevallig; ⇆ bonbon; ⇆ doddig; ⇆ fris; ⇆ geurig; ⇆ lekker; ⇆ lekkertje; ⇆ lief; ⇆ liefelijk; ⇆ lieflijk; ⇆ lieftallig; ⇆ melodieus; ⇆ schattig; ⇆ snoep; ⇆ snoeperig; ⇆ snoepje; ⇆ snoezig; ⇆ toetje; ⇆ vers; ⇆ zacht; ⇆ zoet; ⇆ zoete; ⇆ zoetheid; ⇆ zoetigheid |
sweetener | ⇆ smeergeld; ⇆ steekpenningen; ⇆ zoetstof |
sweetening | ⇆ verzoeting |