English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word short

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 It has a large head, a short neck, relatively short arms and pillar‐like legs.
(inadequate; insufficient; meagre; poor; scarce);
nesufiĉa
fall short of
te kort schieten in
ekmanki al
(in brief; in a word; in fine)
🔗 In short, Putin has bitten off more than he can chew.
(scanty; scarce; few; poor; scant; thin; sparse)
🔗 Basic necessities, such as medicine and food, are in short supply.
run short of
(run out of)
short ragweed
(common ragweed)
short story
(novella)
(dearth)
🔗 Food and medical shortages are widespread.
shortage
(want)
;
🔗 A worker told TASS a short‐circuit might have caused the fire, followed by an explosion that caused the flames to spread.
shortcoming
(defect; deficiency; flaw; lack)
;
shortcut
mallongiga vojo
shorten
(abbreviate; abridge; curtail)
;
shorthand
(stenography)
;
snelschrift
; ;
stenografie
shorts
(short pants; knee‐breeches; culottes)
korte broek
shorts
(short pants)
korte broek
shorts
(panties; underpants; pants; briefs; knickers; pair of drawers; pair of briefs; pair of knickers; pair of panties; pair of pants; pair of shorts; pair of underpants; trunks)
shorts
shorts
short‐sighted
(near‐sighted; myopic)
;

EnglishDutch
short alcoholisch aperitief; beknopt; bros; driftig; karig; klein; kort; kortaangebonden; kortaf; korte film; kortsluiting; krap; onaangelengd; plotseling; puur
at short notice op korte termijn
be caught short nodig moeten
be little short of a miracle grenzen aan het wonderbaarlijke
be nothing short of marvellous grenzen aan het wonderbaarlijke
be … short … te kort komen
be short for een afkorting zijn van
be short of af zijn van; blijven beneden; een tekort hebben aan; gebrek hebben aan; minder zijn dan; niet beantwoorden aan; te kort komen; te kort schieten in
be short of … … te kort komen
be short of time in tijdnood verkeren; in tijdnood zitten
be short on … weinig … hebben
be short with stroef zijn tegenover
be taken short nodig moeten
be very short with kortaf zijn tegen
come short of achterblijven bij; af zijn van; blijven beneden; gebrek hebben aan; minder zijn dan; niet beantwoorden aan; te kort komen; te kort schieten in
cut it short het kort maken
cut short afbreken; bekorten; onderbreken
fall short opraken; te kort schieten
fall short of achterblijven bij; af zijn van; blijven beneden; gebrek hebben aan; minder zijn dan; niet beantwoorden aan; te kort komen; te kort schieten in
for short kortheidshalve
go short te kort hebben
go short of te kort hebben aan
in short enfin; in het kort; in één woord; kort en goed; kortom
in short order meteen
in short supply beperkt leverbaar; in beperkte mate beschikbaar; schaars
keep short kort houden
keep somebody short iemand kort houden
make it short het kort maken
make short work of korte metten maken met
nothing short of niet minder dan; niets minder dan
run short opraken
run short of heenraken door
sell short à la baisse speculeren
short and concise kort en bondig
short and sweet kort maar krachtig
short and to the point kort en bondig
short bill kortzichtwissel; wissel op kortzicht
short breath kortademigheid
short delivery manco
short hand uurwijzer
short leave klein verlof
short measure ondergewicht
short of breath kortademig
short of money slecht bij kas
short pastry korstdeeg; kruimeldeeg
short ragweed alsemambrosia
short story kort verhaal
short weight ondergewicht; onderwicht
stop short blijven steken; plotseling blijven stilstaan; plotseling ophouden
stop short of niet aandurven; terugdeinzen voor
there are … short er is … te kort
to cut a long story short om een lang verhaal kort te maken; om kort te gaan
to make a long story short kortom; om kort te gaan
shortage gebrek; manco; nood; schaarste; tekort
shortbread boterkoek; bros gebak; sprits
short‐breathed aamborstig
short‐change te kort doen; te weinig geld teruggeven
short‐circuit kortsluiten; kortsluiting; kortsluiting veroorzaken
shortcoming gebrek; tekortkoming
shortcut binnenweg; doorsteek; eenvoudigere manier; kortere weg
short‐dated kortzicht‐
shorten afkorten; afnemen; bekorten; beperken; inkorten; kort worden; korten; korter maken; korter worden; verkorten; verminderen
shortfall deficit; tekort
short‐haired kortharig
shorthand kortschrift; snelschrift; steno; stenografie; steno‐dactylografie
short‐haul korte‐afstands‐
shortish wat klein; wat kort; wat krap
short‐legged kortbenig
shortlist voordracht; voordragen
short‐lived kortstondig; van korte duur
short‐range korte‐afstands‐
shorts broekje; korte broek; onderbroek; shorts; slipje
short‐sighted bijziend; kippig; kortzichtig
short‐tempered driftig; heetgebakerd; kortaangebonden; opvliegend
short‐term korte‐termijn‐; kortlopend; op korte termijn
short‐wave kortegolf‐; korte‐golf‐
ultrashort ultrakort