Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word karig

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
karig (schaars; schraal; schriel)	scanty ; scant	malabunda
🔗 Toen ze haar karige ontbijt verorberde, besefte ze ineens dat ze nog maar dertien dagen over had.
karig zijn met	stint	avari
karigheid	parsimony	avareteco
karigheid (schraalheid)	scarcity	malabundeco

Dutch	English
karig	⇆ charily; ⇆ chary; ⇆ frugal; ⇆ frugally; ⇆ grudging; ⇆ parsimonious; ⇆ parsimoniously; ⇆ penurious; ⇆ scant; ⇆ scantily; ⇆ scanty; ⇆ short; ⇆ skimpy; ⇆ sparing; ⇆ sparingly; ⇆ tenuous; ⇆ with a sparing hand
karig met	⇆ chary of; ⇆ scant of
karig zijn met	⇆ stint; ⇆ be chary of; ⇆ be sparing of
karigheid	⇆ illiberality; ⇆ parsimoniousness; ⇆ parsimony; ⇆ frugality; ⇆ scantiness; ⇆ sparingness