English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word piece

Dutch/English
English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(fragment; lump; snatch);
(bit; lump; chunk; patch); ;
(part; share; portion);
(brick; cake; ingot; pig; briquette; bar)
(play; theatre play)
(particle);
snipper
a piece of news
(news; novelty; something new; innovation)		;
piece of furniture
;
piece of music
piece of music
piece together
kunigi fuŝe
pull to pieces
(cry down; cut up; demolish; run down; write down)		;
diskreditigi
superaltara pentraĵo
(at the rate of; a; per; an; at; each; for; all)
eyepiece
hairpiece
(wig)
mantelpiece
(mantel)
🔗 Too many Republicans who know better are serving as mouthpieces for the Kremlin.

EnglishDutch
piece⇆ blaffer; ⇆ brok; ⇆ brokstuk; ⇆ eind; ⇆ eindje; ⇆ end; ⇆ gedeelte; ⇆ griet; ⇆ lap; ⇆ lapje; ⇆ lappen; ⇆ munstuk; ⇆ staaltje; ⇆ stuk; ⇆ stuk geschut
a piece of advice⇆ een raad
a piece of cake⇆ een eitje; ⇆ een lekker stuk; ⇆ een makkie; ⇆ een peuleschilletje; ⇆ een stuk koek
a piece of consolation⇆ een troost
a piece of folly⇆ een dwaze daad
a piece of good fortune⇆ een buitenkansje
a piece of impudence⇆ een brutaal stukje; ⇆ een staaltje van onbeschaamdheid
a piece of intelligence⇆ een nieuwtje
a piece of news⇆ een nieuwtje
be of a piece⇆ in overeenstemming zijn; ⇆ van hetzelfde slag zijn; ⇆ van één soort zijn
bottom piece⇆ onderstuk
break to pieces⇆ aan stukken breken; ⇆ stukbreken; ⇆ verbrijzelen
by the piece⇆ per stuk
character piece⇆ karakterstuk
chess piece⇆ schaakstuk
come to pieces⇆ het afleggen; ⇆ in stukken breken; ⇆ mislukken; ⇆ stukgaan
concert piece⇆ concertstuk
connecting piece⇆ verbindingsstuk
extension piece⇆ aanzetstuk; ⇆ verlengstuk
fall to pieces⇆ aan stukken vallen; ⇆ het afleggen; ⇆ in elkaar storten; ⇆ in elkaar vallen; ⇆ in stukken breken; ⇆ kapotvallen; ⇆ mislukken; ⇆ stukgaan; ⇆ stukvallen; ⇆ uit elkaar vallen; ⇆ uiteenvallen
family piece⇆ familiestuk
give somebody a piece of one’s mind⇆ iemand de mantel uitvegen; ⇆ iemand eens flink de waarheid zeggen; ⇆ iemand flink de waarheid zeggen; ⇆ iemand ongezouten de waarheid vertellen; ⇆ iemand zijn vet geven
gone to pieces⇆ kapot; ⇆ stuk
go to pieces⇆ helemaal kapotgaan; ⇆ instorten; ⇆ kapotgaan; ⇆ stukgaan; ⇆ zich niet langer goed kunnen houden
hew to pieces⇆ in stukken hakken; ⇆ stukhakken
in pieces⇆ aan stukken; ⇆ stuk
kick to pieces⇆ stuktrappen
lengthening piece⇆ verlengstuk
lining piece⇆ belegstuk
occasional piece⇆ gelegenheidsstuk
of one piece⇆ uit één stuk
per piece⇆ per stuk
pick up the pieces⇆ de brokken lijmen
piece by piece⇆ bij stukken en brokken
piece of bread and butter⇆ boterham
piece of eight⇆ Spaanse mat
piece of furniture⇆ meubel; ⇆ meubelstuk
piece of music⇆ muziekstuk
piece of string⇆ touwtje
piece of work⇆ werkstuk
piece together⇆ aaneenflansen; ⇆ samenlappen
pull to pieces⇆ afbreken; ⇆ afkammen; ⇆ afmaken; ⇆ stuk trekken; ⇆ uit elkaar trekken
read to pieces⇆ stuklezen
say one’s piece⇆ zijn zegje doen
set piece⇆ groot stuk
take to pieces⇆ uit elkaar nemen
tear to pieces⇆ aan stukken scheuren; ⇆ in stukken scheuren; ⇆ stukscheuren; ⇆ verscheuren
work by the piece⇆ op stuk werken
altarpiece⇆ altaarstuk
apiece⇆ elk; ⇆ het stuk; ⇆ per stuk
domino‐piece⇆ dominosteen
earpiece⇆ oortelefoon; ⇆ poot van een bril
eyepiece⇆ oculair; ⇆ oogglas
flower‐piece⇆ bloemstuk
fowling‐piece⇆ ganzenroer
front‐piece⇆ voorstuk
hairpiece⇆ haarstukje
head‐piece⇆ bovenstuk; ⇆ helm; ⇆ hoofddeksel; ⇆ kopstuk; ⇆ oorijzer
heel‐piece⇆ achterlap; ⇆ hielstuk
mantelpiece⇆ schoorsteenmantel
masterpiece⇆ chef d’oeuvre; ⇆ gewrocht; ⇆ meesterstuk; ⇆ meesterwerk
mouthpiece⇆ hoorn; ⇆ horen; ⇆ mondstuk; ⇆ spreekbuis; ⇆ spreektrompet; ⇆ woordvoerder
night‐piece⇆ nachtstuk; ⇆ nocturne
nosepiece⇆ neusstuk; ⇆ objectiefstuk
one‐piece⇆ <kledingstuk uit één stuk>; ⇆ eendelig; ⇆ uit één stuk bestaand
piece‐goods⇆ geweven goederen; ⇆ stukgoederen
pieceless⇆ uit één stuk
piecemeal⇆ bij stukjes en beetjes; ⇆ bij stukken en brokken; ⇆ geleidelijk; ⇆ stuksgewijs; ⇆ stuksgewijze
piece‐wage⇆ stukloon
piece‐wages⇆ stukloon
piecework⇆ stukwerk; ⇆ tariefwerk
pocket‐piece⇆ porte‐bonheur; ⇆ potpenning; ⇆ potstuk
shoulder‐piece⇆ schouderstuk
showpiece⇆ kijkspel; ⇆ paradepaard; ⇆ pronkstuk; ⇆ spektakelstuk
side‐piece⇆ veer; ⇆ zijstuk
stock‐piece⇆ repertoirestuk
tailpiece⇆ naschrift; ⇆ slotopmerking; ⇆ staartstuk
timepiece⇆ horloge; ⇆ klok; ⇆ pendule; ⇆ uurwerk
two‐piece⇆ deux‐pièces; ⇆ tweedelig
workpiece⇆ werkstuk