English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word affair

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(case; matter)
(love affair; amour; liaison)
;
(business; cause; matter)
🔗 Now all this was none of Tarzan’s affair.
love affair
(affair; amour; liaison)
; ;
state of affairs
(circumstances; conditions; situation)
stand van zaken
;

EnglishDutch
affair aangelegenheid; affaire; bezigheid; ding; geschiedenis; gevaarte; gevecht; toestand; verhouding; zaak; zaakje
affair of honour duel; erezaak
affair of state staatszaak
family affairs familieaangelegenheden; familieomstandigheden; huiselijke aangelegenheden
have an affair vreemdgaan
have an affair with een verhouding hebben met
love affair liefdesavontuur; liefdesgeschiedenis; verhouding
manage one’s own affairs zijn eigen boontjes doppen
money affair geldzaak
private affair onderonsje; privéaangelegenheid
public affairs staatszaken
put one’s affairs straight orde op zaken stellen
settle one’s affairs orde op zaken stellen
state affair staatszaak
state of affairs stand van zaken; toestand
the whole affair de hele geschiedenis; het hele gedoe