Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word spreekwijs
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(praten) | ; | |
🔗 De burgemeester wil je spreken. | ||
(praten) | ||
🔗 Maar ik kon niet spreken. | ||
(zeggen) | ||
🔗 „Ge gaat te ver”, sprak de markies. | ||
(praten) | ||
🔗 Op een winterse dag met Regin over zijn toekomst sprekend, vroeg Sigurd: „Welke daden worden van mij verwacht?” | ||
(deun; deuntje; melodie; wijsje) | ||
(verstandig) | ||
🔗 Ge zijt te wijs voor uw jaren. | ||
with wisdom ; ; sagely | saĝe | |
🔗 U sprak kundig, en op een moeilijke plaats, en ook wijs, naar het mij voorkwam. | ||
Dutch | English |
---|---|
spreekwijs | ⇆ expression; ⇆ locution; ⇆ phrase; ⇆ saying |
spreken | ⇆ converse; ⇆ discourse; ⇆ speak; ⇆ talk; ⇆ see; ⇆ say |
wijs | ⇆ air; ⇆ aria; ⇆ mood; ⇆ prudential; ⇆ tune; ⇆ voice; ⇆ wise; ⇆ sage; ⇆ sapient; ⇆ strain; ⇆ strains |