English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word phrase
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(sentence) | ||
(expression) | ; spreekwijze ; zegswijze | |
catch‐phrase (catch‐cry; slogan) |
English | Dutch |
---|---|
phrase | frase; fraseren; gezegde; inkleden; onder woorden brengen; spreekwijs; spreekwijze; uitdrukken; uitdrukking; zegswijze |
as the phrase has it | zoals de uitdrukking luidt |
phrase book | taalgids |
stock phrase | vaste uitdrukking |
turn of phrase | wijze van uitdrukken |
catch‐phrase | gezegde; leus; leuze; partijleus; partijleuze |
phrasing | vraagstelling; woordkeus |
rephrase | herformuleren; met andere woorden zeggen |