Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word pit

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
; ; ;
(kousje)
(pittigheid; vuur);
zing
🔗 Ze had pit.
(gasbrander)
gas‐burner
🔗 Eerst was hij echter naar zijn kamer gegaan en had daar de gaspit uitgedraaid, die nu tachtig dagen brandde.
(kousje; lont; pit); ;
(maffen; slapen)
🔗 Waar pitten we nou?
(kernachtig)
pithy
(scherp)
nutty
spiceca
(meeslepend; smeuïg; vurig)
lively
;
racy
;
zippy
;
spirited
;

DutchEnglish
pit body; bounce; burner; eye; kernel; kick; marrow; nucleus; oomph; pip; pit; pith; seed; spirit; stone; wick; zing
er zit geen pit in him he has no grit in him
appelpit apple pip
druivepit grape‐stone
gaspit gas‐ring; jet; gas‐jet; gas‐burner
kaarsepit candle‐wick
kersepit cherry‐stone; nob
lampepit lamp‐wick
ontpitten stone; take the stone out of
pitten crash out; sleep
pittig feisty; fruity; full‐blooded; gritty; juicily; juicy; marrowy; of a good body; pithily; pithy; punchy; racy; tangy; zippy; spicy; spirited; spunky; salty; savoury; swinging; brisk; sharp; lively; stirring; briskly; sharply
pruimepit plum‐stone
tweepitsstel two‐burner stove