Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word haasten

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(jachten)
hurry
urĝi
(haast hebben; jachten; zich reppen)
hurry
;
🔗 George haastte zich de kamer uit.
(haast maken)
hurry
urĝiĝi
(haast maken)
hurry
urĝi sin
(ijlen; snellen; zich spoeden)
hurry
;
(haastig; inderhaast; jachtig)
hurriedly
🔗 Waarheen ga jij zo gehaast?
(haastig)
hurried
;
(alras; dra; gauw; spoedig; weldra)
🔗 Maar die haast was zijn ongeluk, want hij gleed uit in de modder en viel languit op de grond.
(bijkans; bijna; nagenoeg; schier; vrijwel; zo goed als; genoegzaam); ; ;
🔗 Het is haast avond.
(vervroegen)
(bespoedigen);
hasten

DutchEnglish
haasten flutter; hurry; scurry; whirl
haast je langzaam make haste slowly
haast u maar niet take your time
zich haasten be in a hurry; haste; hasten; hie; hotfoot; hotfoot it; hurry; hurry oneself; make haste; post; shake a leg; scurry; scuttle
gehaast against the clock; hasty; hurried; hurriedly
haast haste; hurry; precipitation; speed; rush; almost; nearly; next to; all but; soon; yet; nigh on
haast‐je‐rep‐je post‐haste; in a hurry; lickety‐split
overhaasten hurry
verhaasten accelerate; advance; anticipate; expedite; hasten; hurry; quicken