Synoniemen: oprichten, opslaan, overeind zetten, stellen, zetten
| Woordsoort | werkwoord |
|---|
| Uitspraak | /ˈnerzɛtə(n)/ |
|---|
| Afbreking | neer·zet·ten |
|---|
Vervoeging
| Aantonende wijs |
|---|
| Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
|---|
| (ik) zet neer | (ik) zette neer |
| (jij) zet neer | (jij) zette neer |
| (hij) zet neer | (hij) zette neer |
| (wij) zetten neer | (wij) zetten neer |
| (jullie) zetten neer | (jullie) zetten neer |
| (gij) zet neer | (gij) zettet neer |
| (zij) zetten neer | (zij) zetten neer |
| Aanvoegende wijs |
|---|
| Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
|---|
| (dat ik) neerzette | (dat ik) neerzette |
| (dat jij) neerzette | (dat jij) neerzette |
| (dat hij) neerzette | (dat hij) neerzette |
| (dat wij) neerzetten | (dat wij) neerzetten |
| (dat jullie) neerzetten | (dat jullie) neerzetten |
| (dat gij) neerzettet | (dat gij) neerzettet |
| (dat zij) neerzetten | (dat zij) neerzetten |
| Gebiedende wijs |
|---|
| Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
|---|
| zet neer | zet neer |
| Deelwoorden |
|---|
| Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
|---|
| neerzettend, neerzettende | (hebben) neergezet |
Hij zette zijn glas neer en veegde zijn mond af met de rug van zijn hand.
Nieuwe kaarsen werden neergezet.
Waarom denk je dat we die borden neerzetten?
Ik zette de foto neer zoals ik hem had aangetroffen en keek naar andere dingen.
Er werd een nieuwe schietschijf neergezet.