English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word wash up

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
wash up	afwassen ; de vaat doen ; de vaat wassen	lavi la manĝilaron
wash up (be washed ashore; wash ashore; disembark)	aanspoelen	surbordiĝi
🔗 Another presumed North Korean vessel has washed up on Japan’s shores, with at least one dead body on board.
wash (launder)	ómspoelen ; uitwassen ; wassen	lavi
🔗 And wash your hands again!
wash	wassen	lesivi
wash	spoelen	tralavi
wash	zich wassen	lavi sin
🔗 He had to wash.
wash (carry; bear)	dragen ; voeren ; voorhebben	porti

English	Dutch
wash up	⇆ aanspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ de vaat doen; ⇆ de vaat wassen; ⇆ ómspoelen; ⇆ omwassen; ⇆ spoelen; ⇆ wassen; ⇆ zich wassen; ⇆ zich wat opfrissen; ⇆ zijn handen wassen
wash	⇆ aanspoeling; ⇆ aanspoelsel; ⇆ aanstrijken; ⇆ afsoppen; ⇆ afspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ bespoelen; ⇆ besproeien; ⇆ bestrijken; ⇆ dweilen; ⇆ gewassen tekening; ⇆ goed blijven in de was; ⇆ golfslag; ⇆ kielwater; ⇆ kleurtje; ⇆ lappen; ⇆ omspóélen; ⇆ omwassen; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ schoonwassen; ⇆ spoelen; ⇆ spoeling; ⇆ spoelsel; ⇆ spoelwater; ⇆ uitspoelen; ⇆ uitwassen; ⇆ vernisje; ⇆ vernissen; ⇆ was; ⇆ wasecht zijn; ⇆ wassen; ⇆ wassing; ⇆ waterverf; ⇆ zich laten wassen; ⇆ zich wassen; ⇆ ómspoelen

English

Dutch

wash up

⇆ aanspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ de vaat doen; ⇆ de vaat wassen; ⇆ ómspoelen; ⇆ omwassen; ⇆ spoelen; ⇆ wassen; ⇆ zich wassen; ⇆ zich wat opfrissen; ⇆ zijn handen wassen

wash

⇆ aanspoeling; ⇆ aanspoelsel; ⇆ aanstrijken; ⇆ afsoppen; ⇆ afspoelen; ⇆ afwassen; ⇆ bespoelen; ⇆ besproeien; ⇆ bestrijken; ⇆ dweilen; ⇆ gewassen tekening; ⇆ goed blijven in de was; ⇆ golfslag; ⇆ kielwater; ⇆ kleurtje; ⇆ lappen; ⇆ omspóélen; ⇆ omwassen; ⇆ saus; ⇆ sausen; ⇆ sauzen; ⇆ schoonwassen; ⇆ spoelen; ⇆ spoeling; ⇆ spoelsel; ⇆ spoelwater; ⇆ uitspoelen; ⇆ uitwassen; ⇆ vernisje; ⇆ vernissen; ⇆ was; ⇆ wasecht zijn; ⇆ wassen; ⇆ wassing; ⇆ waterverf; ⇆ zich laten wassen; ⇆ zich wassen; ⇆ ómspoelen