English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word ready

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(obliging; willing)
servopreta
(cash; in cash)
(finished); ;
🔗 Father, I am not ready for such an event.
get ready
pretiĝi
make ready to
(prepare to)
pretigi sin por
ready meal
(convenience food)
antaŭpreparita manĝo
(yet; by now); ;
🔗 We already know that.
combatready
(up in arms; clear for action; in fighting trim)
(easily)
🔗 For the most part these have been rather poor or incomplete specimens of dinosaurs that do not seem to fit readily into any of the groups currently recognized.
(gladly; willingly)
vole
readiness
; ;
readiness
(consideration; decency; helpfulness)
;
schikkelijkheid
;
toeschietelijkheid

EnglishDutch
ready baar; bereid; bereidvaardig; bereidwillig; bij de hand; gebruiksklaar; gemakkelijk; gereed; gevat; klaar; klaarmaken; paraat; prompt; snel; vaardig; vlot; vlug; voorbereiden; zich klaarmaken; zich voorbereiden
at the ready gereed; klaar
find a ready market goede aftrek vinden
get ready gereedmaken; in gereedheid brengen; klaarkomen; klaarkrijgen; klaarmaken; zich klaarmaken; zich opmaken; zich prepareren
get ready for toebereidselen maken voor; zich opmaken voor
hold ready gereedhouden
make ready gereedmaken; klaarmaken; zich klaarmaken; zich prepareren
make ready to aanstalten maken om
ready answer cliché; gemeenplaats; gevat antwoord
ready cash contant geld
ready for sea zeilvaardig
ready knowledge parate kennis
ready money baar geld; contanten; gereed geld; specie
ready reckoner boek met herleidingstabellen
ready to faint op het punt van te bezwijmen
ready to hand kant en klaar
ready to march marsvaardig
ready to your hand kant en klaar voor u
ready wit gevatheid; slagvaardigheid
the readies de contanten
with one’s rifle at the ready met het geweer in de aanslag
already al; alvast; bereids; reeds
combatready gevechtsklaar
readily dadelijk; gaarne; gemakkelijk; geredelijk; graag; grif; grifweg
readiness bereidheid; bereidwilligheid; gereedheid; paraatheid; promptheid; slagvaardigheid; vaardigheid; vlugheid
ready‐made afgepast; confectiepak; confectie‐; kant‐en‐klaar‐; pasklaar
ready‐to‐wear confectie‐
ready‐witted gevat; intelligent; slagvaardig
rough‐and‐ready geïmproviseerd; ongegeneerd; ruw
unready besluiteloos; niet gereed; niet klaar; onvoorbereid