Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word zich opmaken voor

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(opgebruiken)
use up
(opgebruiken; verbruiken)
use up
foruzi
impose
(verdoen; verkwisten; vermorsen; verspillen)
squander
(opstellen; redigeren; stellen)
draw up
🔗 Na 22 jaren in dit leven, maak ik het testament op van mijn jeugd.
(afleiden; besluiten; concluderen); ;
conclude
🔗 Wat maakt u daaruit op?
(grimeren; schminken)
make up
;
ŝminki

DutchEnglish
zich opmaken voor get ready for
opmaken spend; conclude; confect; do; do up; draw out; draw up; dress; garnish; gather; get up; get‐up; go through; impose; infer; make; make away with; make out; make up; make‐up; paint; red; trim; squander; understand; use up