English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fellow

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(chap; guy; person); ; ; ;
🔗 And if three of them had seen the fellow, others had to have, too.
(man; male; bloke)
fellow believers
kunkredantaro
fellow creature
fellow‐feeling
(sympathy; congeniality; liking)
; ;

EnglishDutch
fellow bentgenoot; evenknie; gast; gelijke; genoot; gezel; kameraad; kerel; knaap; knul; kornuit; kwant; lid; maat; makker; mede‐; sinjeur; snaak; snurker; sujet; vent; wederga; weerga
a good fellow een goeie vent
fellow citizen medeburger
fellow creature naaste
fellow man evenmens; evennaaste; medemens
fellow member medelid
fellow prisoner medegevangene
fellow student medeleerling; medestudent; schoolmakker
jolly good fellow goeie vent
nasty fellow gevaarlijk heerschap; naarling; viezerik
fellow‐artist kunstbroeder
fellow‐countryman landgenoot; landsman
fellow‐creditor medeschuldeiser
fellow‐feeling medegevoel; medelijden; meegevoel; sympathie
fellow‐guest disgenoot
fellow‐passenger medepassagier; medereiziger
fellow‐player medespeler
fellowship beurs; broederschap; collegialiteit; congregatie; deelgenootschap; gemeenschap; genootschap; kameraadschap; kameraadschappelijkheid; lidmaatschap; omgang
fellow‐traveller medereiziger; meeloper; reisgezel; sympathisant; tochtgenoot
playfellow speelgenoot; speelkameraad; speelmakker
school‐fellow medeleerling; schoolkameraad; schoolmakker
yoke‐fellow maat; partner