English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word engage

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
engage
(employ; hire)
; ; ;
engage
;
in dienst nemen
engage
(occupy; take; fill; hold; involve)
;
engage
(couple)
;
engaged
;
fianĉiniĝinta
engaged
(betrothed)
;
fianĉiĝinta
engaged
(busy; occupied; taken)
;
engagement
(betrothal)
;
verloving
engagement
(betrothal)
;
verloving
engagement
(betrothal)
;
verloving
(battle; scuffle; action; fight; clash; combat; fray);
🔗 Blinken said last month that the ball is in Russia’s court, and the officials said that remains the case when it comes to future diplomatic engagements.

EnglishDutch
engage aanmonsteren; aannemen; aanvallen; bespreken; bezetten; de strijd aanbinden met; engageren; grijpen; grijpen in; huren; in beslag nemen; indalen; in dienst nemen; in elkaar grijpen; inschakelen; monsteren; nemen; tewerkstellen; verbinden
be engaged belet hebben; bezet zijn; bezig zijn; geëngageerd zijn
be engaged in bezig zijn aan
be engaged on bezig zijn aan
be engaged to geëngageerd zijn met
engaged to verloofd met
engage in zich begeven in; zich inlaten met; zich mengen in
engage somebody in a conversation een gesprek met iemand aanknopen
engage to het op zich nemen te; zich ertoe verbinden te
engage with grijpen in
disengage bevrijden; losmaken; ontslaan; scheiden; vrijmaken
engaged bezet; bezig; geëngageerd; in gesprek; verloofd
engagement aanmonstering; afspraak; bezigheid; dienst; dienstverband; engagement; gevecht; in dienst nemen; treffen; verbintenis; verloving; verplichting
engaging aantrekkelijk; innemend; sympathiek
pre‐engage vooraf bespreken; vooraf verbinden
re‐engage opnieuw engageren; opnieuw in dienst nemen