Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word bezig

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(bezet)
(aanwenden; gebruiken; gebruik maken van; inzetten);
🔗 Ik vatte medelijden jegens hen op en gaf een uitgebreide uitleg over de minderwaardige aspecten van dronkenschap, maar ze weigerden te luisteren en bezigden beledigende taal.
(emplooi; werkzaamheid)
🔗 Hij bleef staan en staarde verbaasd naar Glawens bezigheden.
keep busy
teni okupita
🔗 Het mysterie had haar nooit beziggehouden.

DutchEnglish
bezig at work; busy; engaged; occupied; on the hop; on the run
aan iets bezig zijn have something in hand; be at work at something; be enagaged on something
bezig zijn met be employed on; be occupied in; be occupied with; occupy oneself with; be busy at; be busy on; be working on
bezig zijn met … be busy …ing; be busy at …; be busy on …; be working on …
er druk aan bezig zijn be hard at work upon it; be hard at it
hij is weer bezig he’s at it again
bezigen use; employ
bezigheid activity; affair; duty; employment; engagement; occupation
bezighouden busy; employ; entertain; exercise; occupy; tie up; keep occupied; haunt