English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word construct

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(build);
(put together; build; compose; draught; combine; assemble); ;
kunmeti
(building)
🔗 Jamie Pittock, a professor in the Fenner School of Environment and Society at the Australian National University, says state governments should have prevented construction in flood‐prone areas.
construction
(building)
construction
(building; structure)
; ; ;
construction
(building)
constructive
(helpful)
;
reconstruct
(rebuild)

EnglishDutch
construct aanleggen; bouwen; concept; conceptie; constructie; construeren; denkbeeld; maken; opbouwen; oprichten; timmeren
construction aanleg; bouw; constructie; inrichting; maaksel; opbouw; oprichting; samenstelling; uitlegging; verklaring; zinsbouw
constructive bouwkundig; bouw‐; constructief; opbouwend; positief
constructor aanlegger; bouwer; maker; scheepsbouwmeester; vervaardiger
reconstruct opnieuw samenstellen; reconstrueren; saneren; weer opbouwen