Synoniem: overspringen
Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈovərslan/ |
Afbreking | over·slaan |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) sla over | (ik) sloeg over |
(jij) slaat over | (jij) sloeg over |
(hij) slaat over | (hij) sloeg over |
(wij) slaan over | (wij) sloegen over |
(jullie) slaan over | (jullie) sloegen over |
(gij) slaat over | (gij) sloegt over |
(zij) slaan over | (zij) sloegen over |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) oversla | (dat ik) oversloege |
(dat jij) oversla | (dat jij) oversloege |
(dat hij) oversla | (dat hij) oversloege |
(dat wij) overslaan | (dat wij) oversloegen |
(dat jullie) overslaan | (dat jullie) oversloegen |
(dat gij) overslaat | (dat gij) oversloeget |
(dat zij) overslaan | (dat zij) oversloegen |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
sla over | slaat over |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
overslaand, overslaande | (hebben) overgeslagen |
Duits | überspringen |
---|---|
Engels | skip |
Esperanto | transsalti |