Informatie over het woord overslaan (Nederlands → Esperanto: mistoniĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈovərslan/
Afbrekingover·slaan

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sla over(ik) sloeg over
(jij) slaat over(jij) sloeg over
(hij) slaat over(hij) sloeg over
(wij) slaan over(wij) sloegen over
(jullie) slaan over(jullie) sloegen over
(gij) slaat over(gij) sloegt over
(zij) slaan over(zij) sloegen over
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) oversla(dat ik) oversloege
(dat jij) oversla(dat jij) oversloege
(dat hij) oversla(dat hij) oversloege
(dat wij) overslaan(dat wij) oversloegen
(dat jullie) overslaan(dat jullie) oversloegen
(dat gij) overslaat(dat gij) oversloeget
(dat zij) overslaan(dat zij) oversloegen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sla overslaat over
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
overslaand, overslaande(hebben) overgeslagen

Voorbeelden van gebruik

„Sta daar niet zo”, riep hij met overslaande stem.

Vertalingen

Esperantomistoniĝi