Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord zijn trekken thuis krijgen

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
at home
🔗 Doen ze dat thuis ook?
(tehuis)
🔗 Het was het grootste deel van haar leven haar thuis geweest, maar dat was voorbij.
(huiswaarts; naar huis)
🔗 Het paard bracht haar thuis.
(eetlust; graagte)
🔗 Ik lijd aan verval van krachten en ik heb geen trek.
(ruk)
groove
(migratie)
🔗 Voor de natuur kan deze trek naar de stad positieve gevolgen hebben.
(tocht)
(gelaatstrek);
trait
🔗 Ik lette meer op de trekken van de derde persoon, degene die Random nooit eerder had gezien, zoals hij had gezegd.
(haal; teug)
(tic)
tiko
(karaktertrek)
trait of character
🔗 Later realiseerde ik me pas dat hij jaloers was, een heel nare trek van hem.
(aanhalen; aantrekken);
altiri
🔗 Maar het was het etiket dat Poirots aandacht trok.
(aanlokken; aantrekken);
(aftekenen; beschrijven; tekenen; uittekenen)
(tappen; uittrekken); ;
🔗 De officier trok zijn pistool en vuurde.
(slepen)
haul
;
tow
infuziĝi
(buigen; kromtrekken); ;
streki
(halen);
haul
; ;
tug
; ;
tow
;
🔗 Als je aan dit touw trekt, halen we je weer naar boven.
trati
(aftrekken; laten trekken; zetten);
🔗 „Het bespaart me in de voeding”, placht zij te zeggen wanneer ze er een voedzaam soepje van trok.
suĉi
🔗 Hij trok aan zijn sigaar.
(migreren)
(bewegen; zich bewegen; zich verroeren; zich voortbewegen)

NederlandsEngels
zijn trekken thuis krijgen have one’s chickens come home to roost
zijn trekken thuiskrijgen have the tables turned on one; have one’s chickens come home to roost
thuis at home; fireside; home; home ground; in
thuiskrijgen get home; get delivered
trek appetence; appetite; draught; draw; drift; feature; groove; haul; inclination; lineament; migration; pull; stroke; trait; trek; vein; vogue; touch; trick; puff; dash; mind
trekken attract; backpack; bob; brace; derive; draught; draw; drawing; educe; extract; flit; force; haul; hike; lug; make; migrate; move; permeate; pluck; pull; receipt; trek; tug; tweak; twitch; rule; strain; traction; go; march; warp; become warped; puff; wank off; jerk off; take out; tow; twist