Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord ingaan
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(aanvangen; beginnen; een aanvang nemen) | ||
🔗 De staking moet zaterdag om 21:00 uur ingaan. | ||
(aannemen; aanvaarden; ontvangen) | ; ; | |
🔗 Ik wil dat je op zijn voorstel ingaat. | ||
🔗 Ik ging door de steeg aan den achterkant en klom over den muur, zodat ik op het terrein van het kasteel terecht kwam. | ||
(gang; loop; verloop) | going | |
🔗 Het gaan werd moeilijker. | ||
(lopen; te voet gaan) | piediri | |
(overgaan) | ; ; | |
🔗 Opnieuw ging de gong. | ||
(rijden) | ; | |
<futura helpverbo> | ||
🔗 Wat gaan we doen, chef? | ||
; refer | ||
🔗 Het gaat niet om geld, het gaat om schatten! | ||
succeed | ||
🔗 Op die manier gaat het niet. | ||
(zich begeven; varen) | ||
🔗 Hij ging naar de eetzaal van het hotel en nam plaats aan de hoek van een tafel. | ||
(begaan) | ||
🔗 Maar om de rechtsstaat te herstellen en de overige EU‐miljarden te krijgen zal Polen onder Tusk een lange weg te gaan hebben. | ||
🔗 Ze zijn met de auto gegaan en moesten een anderhalf uur rijden. | ||
(binnen; op; te; van; aan) | ; ; | |
🔗 En zie, daar viel hij in een beerput. | ||
(aan; betreffende; met; naar; omtrent; op; over; van; voor) | ; ; ; ; ; | |
🔗 De jongens verschillen enigszins in lengte. | ||
(bij; gedurende; onder; met; op) | ; | |
🔗 In de afgelopen tien jaar hebben ongeveer tweeduizend arbeiders uit heel Europa aan de tunnel gewerkt. |
Nederlands | Engels |
---|---|
ingaan | ⇆ begin; ⇆ date |
er niet op ingaan | ⇆ take no notice of it; ⇆ make no comment; ⇆ let it pass; ⇆ ignore it |
ingaan op | ⇆ enter into; ⇆ entertain; ⇆ go into; ⇆ take up; ⇆ comply with; ⇆ grant |
ingaan tegen | ⇆ contravene; ⇆ counter; ⇆ cut across; ⇆ fly in the face of; ⇆ go against; ⇆ stem; ⇆ run counter to; ⇆ interfere with; ⇆ clash with; ⇆ be at variance with; ⇆ be contrary to; ⇆ oppose; ⇆ counteract |
gaan | ⇆ bear; ⇆ depart; ⇆ draw; ⇆ fare; ⇆ go; ⇆ going; ⇆ move; ⇆ pass off; ⇆ proceed; ⇆ range; ⇆ walk; ⇆ step; ⇆ run; ⇆ set; ⇆ go and; ⇆ go out; ⇆ get on; ⇆ walking; ⇆ travel; ⇆ make one’s way; ⇆ be about |
in | ⇆ aboard; ⇆ about; ⇆ at; ⇆ in; ⇆ inside; ⇆ into; ⇆ on; ⇆ within; ⇆ of; ⇆ for; ⇆ to; ⇆ up |