English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word live together

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
live together
(cohabit)
kunloĝi
(dwell; reside; stay; house; lodge); ;
🔗 The door being open, T’sain looked to see who might live here.
(vital; vivid; animate)
(directly; independently);
senpere
🔗 I’ve lived here half my life.
(jointly); ; ; ; ;
🔗 Did you think a few hours ago that you would ever be together again?

EnglishDutch
live together samenleven; samenwonen
live actief; actueel; bestaan; blijven leven; brandend; direct; echt; energiek; geladen; gloeiend; heus; huizen; in leven; in leven blijven; leven; levend; levendig; live; onder spanning staand; onder stroom staand; onontploft; op scherp staand; rechtstreeks; scherp; spanningvoerend; wonen; woonachtig zijn; zich ophouden
together aan elkaar; aaneen; achtereen; bij elkaar; bijeen; gelijk; gemeenschappelijk; gezamenlijk; met elkaar; onderling; opeen; saam; samen; tegelijk; tegen elkaar; tezamen