English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word have on

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
have (have got)	hebben	havi
🔗 Do you have your own furniture?
have (receive; get; catch)	krijgen	ricevi
have (hang onto; hold; retain; keep; maintain)	houden	teni
have (cause; get; make; bring)	laten	igi
🔗 Have the prisoners come ashore.
have	hebben	havi
🔗 She had no shoes on her feet.
have	hebben	havi
🔗 She had long hair, but she wanted to cut it short.
have (have got)	hebben	havi
🔗 No, not all of them have English names.
have	hebben	havi
🔗 We have powerful friends.
have	hebben	havi
🔗 I have nothing against Islam or any faith for that matter.
on (ahead; forth; forward; forwards; onward; to the fore)	voort	antaŭen
on (at; by; upon; over; to)	aan ; met ; om ; op ; bij	je
🔗 They don’t want ever to leave on those terms.
on (by; by means of; through; with; via)	door ; aan ; met	per
on (further; more; beyond; anymore; moe)	meer ; langer	plu
on (upon; onto; in; at; aboard; atop)	aan ; op	sur
🔗 Mistress al’Vere gave him a pat on the cheek.
on (a; in; into; per; an)	in ; op ; van ; aan	en
on	aan	ŝaltita
on (by; from; of)	aan ; door ; van	de
on (about; concerning; for; of; over; regarding; after; with; upon; in; as to; into; toward)	aan ; in ; met ; naar ; op ; over ; van	pri
🔗 Insist on obedience!
on	aan de gang	en fluo
🔗 Doesn’t he know there’s a war on?
on (at the expense of)	op kosten van	je la kosto de
on (across from; against; in exchange for; opposed to; versus; with; opposite; for; contra; from)	aan ; met ; tegen ; op	kontraŭ
🔗 Senator Bill Hagerty has released a statement regarding the Russian attack on the Ukraine.
on (at; beside; with; by; next to; in the case of; among)	aan ; bij ; op	ĉe
🔗 As Ukrainian forces continue their offensive in the southern Cherson region, Russian media are reporting heavy bombardments around the town of Nova Kachovka on the Dnipro river.

English	Dutch
have on	⇆ aanhebben; ⇆ omhebben; ⇆ om hebben; ⇆ ophebben
have	⇆ beetnemen; ⇆ bezitten; ⇆ drinken; ⇆ gebruiken; ⇆ hebben; ⇆ houden; ⇆ in het bezit zijn van; ⇆ kennen; ⇆ krijgen; ⇆ laten; ⇆ nemen; ⇆ te pakken hebben
on	⇆ aan; ⇆ aangesloten; ⇆ bij; ⇆ door; ⇆ in; ⇆ met; ⇆ naar; ⇆ om; ⇆ op; ⇆ op kosten van; ⇆ over; ⇆ tegen; ⇆ ten koste van; ⇆ van; ⇆ verder; ⇆ volgens; ⇆ voort