English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word favour

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
; ; ;
🔗 Human influence has greatly favoured this species.
(boon; grace; kindness);
favour
(goodwill; kindness)
🔗 He wants a favour from Myrus.
be restored to favour
(be restored to grace)
do somebody a favour
iemand een plezier doen
(because of; for; for sake of; on account of; owing to; through; at; for the sake of; from; due to; in; by reason of; in the light of)
🔗 Recent polling, meanwhile, suggests that New Jersey voters are slightly in favour of legalizing such marriages.
favourable
;
toegenegen
;
welgezind
favourable
(advantageous; auspicious)
favouring
;
lievelings‐
favorata
🔗 What… is your favourite colour?
(placeman); ;
(preferential);
lievelings‐
preferata
ŝatata

EnglishDutch
favour aanmoedigen; begunstigen; begunstiging; bevoordelen; bevoorrechten; bevorderen; genade; genegenheid; geporteerd zijn voor; goedkeuring; gunst; gunstbewijs; gunstig gezind zijn; steunen; strik; voordeel; voorkeur; voortrekken; zijn voor
be in favour of gunstig gezind zijn; zijn voor
be in favour with in de gratie zijn bij; in de gunst staan bij
be in favour with somebody bij iemand in de gratie zijn; bij iemand in de gunst staan
be out of favour uit de gratie zijn
be restored to favour weer in de gratie komen; weer in genade aangenomen worden
decide in somebody’s favour iemand in het gelijk stellen
do me a favour doe me een plezier
do somebody a favour iemand een plezier doen
fall out of favour uit de gunst geraken; uit de gunst raken
fall out of favour with in ongenade vallen bij; uit de gunst geraken bij; uit de gunst raken bij
find favour goedkeuring krijgen
find favour in the eyes of genade vinden in de ogen van
find favour with goedkeuring krijgen van
find no favour in the eyes of geen genade vinden in de ogen van
get into favour with in de gunst komen bij
have everything in one’s favour alles mee hebben
in favour of ten gunste van; voor
in favour with in de gunst bij
look with favour on gunstig gezind zijn; zijn voor
lose favour uit de gratie raken
make in favour of bevorderlijk zijn voor; bijdragen tot
out of favour with uit de gratie bij; uit de gunst bij
pronounce in favour of zich verklaren voor
public favour volksgunst
solicit the favour of zich aanbevolen houden voor
speak in favour of voorspreken
under favour met uw verlof
under favour of onder begunstiging van
vote in favour of stemmen voor
win somebody’s favour in iemands gunst geraken
disfavour afkeuring; ongaarne zien; ongenade; ongunst; uit de gunst doen geraken
favourable gunstig; lovend; positief
favour‐hunting gunstbejag
favouring bevoorrechting
favourite favoriet; geliefd; geliefkoosd; gunsteling; gunstelinge; liefst; lieveling; lievelinge; lievelings‐; uitverkorene