English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word brief

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(instruct)
🔗 Still, you will be briefed regarding Phrist to the best of our information.
(directions; instruction)
(concise; terse); ;
🔗 The work was so brief that it could be recited from beginning to end in a couple of hours.
(mandate; authorization; warrant; writ)
🔗 Prigožin’s rebellion, though brief, will likely have a lasting impact on Putin’s régime.
in brief
(in short; in a word; in fine)
(briefness; conciseness)
🔗 At summits like this, disagreements typically manifest themselves in the brevity of the final communiqué.
(portfolio)
briefcase
(tersely);
🔗 This section briefly describes how to install Apache with PHP.

EnglishDutch
brief beknopt; breve; briefen; briefing; een zaak in handen geven; in hoofdpunten samenvatten; instructie; instructies geven; instrueren; kort; mandaat; opdracht; summier; uittreksel
be brief kort van stof zijn; kort zijn
hold no brief for er niet zijn om de belangen te bepleiten van
in brief in het kort; in kort bestek; kortom
to be brief om kort te gaan
brevity beknoptheid; kortheid; kortstondigheid
briefcase aktentas
briefing briefing; instructie; instructies; instructieve bijeenkomst
briefly even; in het kort; in korte trekken; kort; kortstondig; summier