English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word breakdown

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(collapse);
(suffer damage)
averij krijgen
(injure);
onklaar raken
;
(demolish; pull down; take down)
(come to nothing)
ne efektiviĝi
motorpech hebben
;
panne hebben
;
pech hebben
;
(break)
🔗 Israel’s military restarted fighting against Ḥamās in Gaza after a week‐long truce to allow hostages to be released broke down on Friday.
car breakdown
mental breakdown
(nervous breakdown)
;
nervous breakdown
(mental breakdown)
; ;
(break off)
derompiĝi
(control; subdue; train);
obeigi
(intermission; pause; recess; interlude; lull; respite; interval);
(crack); ; ;
(crack); ;
stukgaan
(break off)
derompi
(interrupt; disrupt; stop; cut off)
(breaking);
(contravene; ignore; infringe; violate);
🔗 Ministers of his own government have admitted it would break international law.
(break down)
🔗 Those same troops are now engaged in battle, supporting forces who have broken through Russian lines in at least three places, as part of a long‐planned counter‐offensive in the south.
(damage; injure; spoil; harm; hurt; impair; mutilate; vitiate);

EnglishDutch
break down afbreken; afspringen; averij krijgen; bezwijken; blijven steken; defect raken; eronderdoor gaan; het afleggen; het begeven; inklappen; mislukken; stokken; zich laten splitsen; zich splitsen
breakdown afbraak; averij; blijven steken; defect; ineenstorting; instorting; inzinking; mislukking; panne; storing; zenuwinzinking
breakdown gang hulpploeg
breakdown in communication communicatiestoornis
breakdown lorry kraanwagen; takelwagen
breakdown voltage doorslagspanning
car breakdown autopech
have a breakdown afknappen
mental breakdown zenuwinstorting; zenuwinzinking
nervous breakdown nerveuze inzinking; overspannenheid; zenuwinstorting; zenuwinzinking
break aanbreken; achteruitgaan; afbreken; afbreking; afbrekingsteken; africhten; afrijbrik; banen; bankroet gaan; bij stukjes en beetjes mededelen; bof; braken; breken; breuk; brik; brokken; casseren; de gelederen verbreken; demarrage; doen springen; doorgaan; dresseren; dóórbreken; fnuiken; ingooien; insmijten; intikken; kans; kapotmaken; kleinmaken; kloppen; knakken; losbarsten; losbreken; omslaan; omslag; onderbreken; onderbreking; ontplooien; opbreken; openbreken; ophouden; overtreden; pauseren; pauze; pauzering; pech; rust; rustpauze; ruïneren; schenden; schennen; serie; speelkwartier; springen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; uitbarsten; uitbreken; veranderen; verandering; verbreken; verbreking; vrij kwartier