Information about the word grimeren (Dutch → Esperanto: ŝminki)

Synonyms: blanketten, opmaken, schminken

Part of speechverb
Pronunciation/ɣriˈmerə(n)/
Hyphenationgri·me·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) grimeer(ik) grimeerde
(jij) grimeert(jij) grimeerde
(hij) grimeert(hij) grimeerde
(wij) grimeren(wij) grimeerden
(jullie) grimeren(jullie) grimeerden
(gij) grimeert(gij) grimeerdet
(zij) grimeren(zij) grimeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) grimere(dat ik) grimeerde
(dat jij) grimere(dat jij) grimeerde
(dat hij) grimere(dat hij) grimeerde
(dat wij) grimeren(dat wij) grimeerden
(dat jullie) grimeren(dat jullie) grimeerden
(dat gij) grimeret(dat gij) grimeerdet
(dat zij) grimeren(dat zij) grimeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
grimeergrimeert
Participles
Present participlePast participle
grimerend, grimerende(hebben) gegrimeerd

Translations

Danishsminke
Englishmake up
Esperantoŝminki
Faeroesesmyrja
Frenchmaquiller
Papiamentorushi
Portuguesemaquilar
Spanishmaquillar