Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word woord

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Elk woord is hier te veel.
🔗 Je hebt het woord „moordenaar” gebruikt.
🔗 Het woord is aan de markies de Cantecler.
🔗 En u moet nu maar erg op uw woorden passen!
🔗 De drager van deze ring moet zich altijd aan zijn woord houden, zie je?
een goed verstaander heeft maar een half woord nodig
a nod is as good as a wink
saĝa kapo duonan vorton komprenas
ekparoli
🔗 Ten slotte nam ze het woord.
woorden hebben
(herrie maken; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; ruzie hebben)
; ;
squabble
;
bicker
;
zich aan zijn woord houden
keep one’s word
teni sian promeson
loanword
(acroniem)
(acroniem)
sleutelwoord
keyword
fantomvorto
;
🔗 Er bestond een oud spreekwoord dat zei dat het voor een man net zo fijn was een schip als een vrouw onder zich te voelen en Arflane kwam erachter dat hij het daarmee eens was.
telwoord
numeral
toverwoord
verkleinwoord
diminutive
(uitdrukken)
(uitdrukken)
(onder woorden brengen)
articulate
;
🔗 U kunt het verwoorden zoals u wilt.
voorwoord
(voorbericht; voorrede)
foreword
;
preface
password
🔗 Ik weet zelfs het wachtwoord.
(antwoord; bescheid); ;
🔗 „Vertel me dan maar eens wat we kunnen doen”, was het wederwoord van Biggles.
🔗 Bij vele werkwoorden zijn aanwijzingen gegeven omtrent de vervoeging.
(letterlijk)
verbatim
(letterlijk)
literal
laŭvorta
🔗 Ik zou voor een woordelijk verslag wel een shilling per regel overhebben.
(sprakeloos)
senparole
🔗 Hij voegde zich weer bij Conan, en ze zetten woordeloos de klim voort.
(dictionaire)
🔗 Dit was dus het woordenboek van Thomas Bridges, geschreven in de wildernis van Patagonië, een werk van dertig jaren arbeid.
(wijdlopig)
wordy
multvorta
(vocabulaire)
(vocabulaire; woordenvoorraad)
🔗 Zijn woordenschat schoot te kort en hij wees.
(woordenschat; vocabulaire)

DutchEnglish
woord parole; vocable; word
de daad bij het woord voegen suit the action to the word
een goed verstaander heeft maar een half woord nodig a nod is as good as a wink; a word to the wise is enough
een man een man, een woord een woord an honest man’s word is as good as his bond
een man van zijn woord zijn be as good as one’s word
ergens geen woorden aan vuil maken not waste breath on something
geen woorden vuil maken aan not waste breath on
het hoogste woord voeren do most of the talking
het vrije woord free speech
het woord nemen get on one’s legs; rise
iemand de woorden uit de mond nemen take the words out of somebody’s mouth
iemand op zijn woord geloven believe somebody on his word; take somebody’s word for it
iemand woorden in de mond leggen put words in somebody’s mouth
in één woord in short
in woord verbal
in woorden verbal
met andere woorden that is; in other words
te woord staan see
vrijheid van het woord freedom of speech
wiens brood men eet, diens woord men spreekt it is bad policy to quarrel with one’s bread and butter
zijn woorden op een goudschaal wegen weigh one’s every word
zijn woorden terugnemen eat one’s words; recant; stand corrected
zijn woord houden stick to one’s word
zoeken naar woorden stumble for words
dankwoord word of thanks
drieletterwoord four‐letter word
evangeliewoord gospel
jawoord consent; yes
leenwoord borrowing; loanword
letterwoord acronym
nawoord epilogue
ordewoord password
rijmwoord rhyme; rhyming word
schuttingwoord four‐letter word; dirty word
sleutelwoord keyword; key
slotwoord last word; concluding words
spookwoord ghost word
spreekwoord adage; byword; proverb; saying
stadhuiswoord official term
stopwoord expletive
telwoord numeral
titelwoord headword
toverwoord charm; magic word; spell
trefwoord catchword; entry; headword
troostwoord word of comfort
verbindingswoord conjunction; connective; copulative
verkleinwoord diminutive
verwoorden put; put into words; verbalize
vloekwoord swear‐word; oath
voegwoord conjunction
voorwoord foreword; preface; proem; prolusion
vraagwoord interrogative word
wachtwoord catchword; countersign; cue; parole; password; word; watchword
wederwoord reply; answer; response
werkwoord verb
woordafbreking hyphenation
woordelijk textual; verbal; verbatim
woordenboek dictionary; wordbook
woordenrijk verbose; wordy; voluble
woordenschat vocabulary
woordenvloed flow of language; flow of talk; flow of words; verbiage
woordenvoorraad vocabulary
woordspel word game
woordvorming word‐building