English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word charm

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(attraction; attractiveness; allure)
(sweetness)
(amulet; periapt)
🔗 Can your charms avail against this?
(beguile);
(allure); ;
(bewitch; enchant)
(mascot; talisman); ;
talisman
;
(breloque; watch‐charm; bauble);
(lovely; alluring; disarming; winsome); ;
🔗 The wines are sweet and the girls are charming.

EnglishDutch
charm aanlokkelijkheid; aantrekkelijkheid; aanvalligheid; amulet; bedeltje; bekoorlijkheid; bekoren; bekoring; betoveren; betovering; bezweren; bezweringsformule; bezweringsformulier; charme; charmeren; hangertje; innemen; innemendheid; spreuk; toverformule; tovermiddel; toverspreuk; toverwoord; verrukkelijkheid
charm away wegtoveren
charm bracelet bedelarmband
charm something out of iets weten te ontlokken aan
lead a charmed life onkwetsbaar lijken
lucky charm talisman
the charm of his life zijn lust en zijn leven
charming aanminnig; aanvallig; allerliefst; beeldig; bekoorlijk; bekorend; betoverend; charmant; innemend; toverachtig; verrukkelijk