Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word vlotheid
| Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
vlotheid (gemak) | facility | |
vlotheid (effenheid; gladheid) | smoothness | |
| (gemakkelijk; makkelijk) | ||
🔗 Er lag ook een lijk op het geïmproviseerde vlot. | ||
| (drijvend) | ||
🔗 Door het naar achteren te trekken was het mogelijk dat men erin slaagde om het weer vlot te krijgen wanneer de zee haar hoogste stand zou hebben bereikt. | ||
| (piekfijn) | pimpa | |
| (gemakkelijk) | effortless | senpena |
| (gemakkelijk) | ; effortlessly | senpene |
🔗 Hierdoor worden banktransacties vlot afgewerkt. | ||
| (los; ongedwongen) | freely ; openly ; unhindered | |
🔗 Neele ondervroeg haar over haarzelf, en toen antwoordde ze vlotter. | ||
| (gemakkelijk; makkelijk) | ; | |
🔗 Maar je mocht niet verwachten dat alles even vlot zou gaan. | ||
| Dutch | English |
|---|---|
| vlotheid | ⇆ facility; ⇆ fluency; ⇆ smoothness |
| vlot | ⇆ smooth; ⇆ smoothly; ⇆ adrift; ⇆ afloat; ⇆ buoyant; ⇆ catamaran; ⇆ chatty; ⇆ fast; ⇆ float; ⇆ fluent; ⇆ glib; ⇆ pat; ⇆ raft; ⇆ slick; ⇆ water‐borne; ⇆ prompt; ⇆ ready; ⇆ easy; ⇆ flowing; ⇆ smart; ⇆ fluently |