Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word rijkleding
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(toilet) | attire | |
(kleren) | outfit ; | |
(goed; kledij; kleren; tooi) | ; attire | |
(gewaad; kleed) | ; | |
🔗 De officier onderzocht Pucs kleding. | ||
(kledingstuk) | article of dress ; | |
🔗 Langzaam reden wij langs het water verder. | ||
(gaan; karren) | ; ; | |
🔗 Ik zou niet graag in dat oude wagentje rijden dat u daar hebt! | ||
(chaufferen; vervoeren) | ||
🔗 Daarna kan ik jou naar het vliegveld rijden. | ||
🔗 De volgende morgen immers zou er een tocht worden gereden van Haarlem naar Hoorn en van Hoorn weer terug naar Haarlem, samen een goede 120 km. | ||
(rijtoer) | riding | |
🔗 Ik zag ze toen ik uit rijden was. | ||
Dutch | English |
---|---|
rijkleding | ⇆ riding clothes |
kleding | ⇆ accoutrement; ⇆ apparel; ⇆ attire; ⇆ dress; ⇆ dressing; ⇆ habiliment; ⇆ raiment; ⇆ wear; ⇆ tire; ⇆ clothes; ⇆ turnout; ⇆ vesture; ⇆ wearing‐apparel |
rijden | ⇆ do; ⇆ drive; ⇆ driving; ⇆ ride; ⇆ riding; ⇆ roll; ⇆ run; ⇆ travel; ⇆ wheel; ⇆ move; ⇆ pull |