Information about the word afkraken (Dutch → Esperanto: mallaŭdi)

Synonyms: afkeuren, berispen, gispen, laken, wraken, kleineren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfrakə(n)/
Hyphenationaf·kra·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kraak af(ik) kraakte af
(jij) kraakt af(jij) kraakte af
(hij) kraakt af(hij) kraakte af
(wij) kraken af(wij) kraakten af
(jullie) kraken af(jullie) kraakten af
(gij) kraakt af(gij) kraaktet af
(zij) kraken af(zij) kraakten af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afkrake(dat ik) afkraakte
(dat jij) afkrake(dat jij) afkraakte
(dat hij) afkrake(dat hij) afkraakte
(dat wij) afkraken(dat wij) afkraakten
(dat jullie) afkraken(dat jullie) afkraakten
(dat gij) afkraket(dat gij) afkraaktet
(dat zij) afkraken(dat zij) afkraakten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kraak afkraakt af
Participles
Present participlePast participle
afkrakend, afkrakende(hebben) afgekraakt

Translations

Danishdadle
Englishrebuke; reproach; reprove; scold; censure; condemn; decry; slam; belittle
Esperantomallaŭdi
Germanzurechtweisen
Norwegiandadle
Saterland Frisiantougjuchtewiese; touwiskje
Spanishcensurar; desaprobar; reprender; reprobar