English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word little

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(small; petit; petite; slim); ; ;
🔗 What could the little woman possibly mean by calling her a sorceress, and saying she had killed the Wicked Witch of the East?
(scarce); ;
🔗 We know little of other worlds.
(rather; some; somewhat; to some extent; a bit; slightly; some amount; any amount; a little bit; a touch; a trifle)
een beetje
; ; ;
(a bit; a handful; slightly; a tiny bit)
🔗 That made Rand feel only a little better.
little by little
(gradually; slowly)
; ;
little by little
(gradually)
laŭgrade
little ones
(little children)
belittle
(rebuke; reproach; reprove; scold; censure; condemn; decry; slam)
belittle
(underestimate)
;

EnglishDutch
little beetje; gering; klein; kleinzielig; luttel; min; weinig
after a little na korte tijd
a little een beetje; een weinig; enigszins; iets; lichtelijk; wat
every little helps alle beetjes helpen
for a little voor een poosje
he was within a little of crying hij had bijna gehuild
little by little beetje bij beetje; bij beetjes; gaandeweg; geleidelijk; langzamerhand; van lieverlede
little if any vrijwel geen
little one kind; kleine; kleintje; kleuter
little ones kinderen; kleintjes
make little of niet tellen; weinig geven om
many a little makes a mickle iedere dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar; veel kleintjes maken een grote; vele kleintjes maken één grote
no little niet weinig
not a little niet weinig
the little folk het kleine volkje
the little people feeën; het kleine volkje; kaboutertjes
belittle kleiner maken; kleineren; verkleinen
littleness kleinheid; kleinzieligheid