Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word inreis

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
entry into the country
(binnen; op; te; van; aan); ;
🔗 En zie, daar viel hij in een beerput.
(aan; betreffende; met; naar; omtrent; op; over; van; voor); ; ; ; ;
🔗 De jongens verschillen enigszins in lengte.
(bij; gedurende; onder; met; op);
🔗 In de afgelopen tien jaar hebben ongeveer tweeduizend arbeiders uit heel Europa aan de tunnel gewerkt.
reis
(tocht; toer; trip); ;
🔗 Ik hoop dat u een prettige reis hebt gehad.
(keer; maal)
🔗 Na elkaar herhaalde reizen gezondheid te hebben toegewenst en onder belofte van briefwisseling, namen wij afscheid.

DutchEnglish
inreis entry; entry into the country
in aboard; about; at; in; inside; into; on; within; of; for; to; up
reis bout; journey; progress; travel; trip; voyage; run; tour; travelling; time