Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word familietrots
| Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
| (gezin; huisgezin) | ||
🔗 Ze hebben elkaar en hun belangrijkste spullen, maar verder is de familie Nijland alles kwijt wat ze in Slovenië bij zich hadden. | ||
| (sibbe) | relations ; relatives ; ; | |
🔗 Het blad en de stengel zijn giftig, net zoals bij aardappel‐, aubergine‐ en paprikaplanten, die tot dezelfde familie behoren. | ||
🔗 In Nederland gaan veel moslims tijdens het suikerfeest op bezoek bij familie. | ||
| (fierheid) | pride | |
| (fier) | ||
🔗 Zij waren trots, sterk en edelmoedig. | ||
| (fier) | ||
🔗 „Dat is het nationale gerecht!” verklaarde de bediende trots. | ||
| (niettegenstaande; ondanks; ten spijte van) | ; ; | |
🔗 Het diner is zeer vrolijk, de champagne gaat rond, en om negen uur onthaalt men ons, trots de regen, die buiten klettert, op een vuurwerk. | ||
| (hovaardij) | pride | |
| (in weerwil van; niettegenstaande; ondanks; ten spijte van) | ; in spite of ; | |
defiance ; spite ; flouting | ||
🔗 Er klonk trots door in Rhodes’ stem. | ||
| Dutch | English |
|---|---|
| familietrots | ⇆ family pride |
| familie | ⇆ belongings; ⇆ connections; ⇆ family; ⇆ kin; ⇆ kindred; ⇆ kinsfolk; ⇆ parentage; ⇆ people; ⇆ relatives; ⇆ stock; ⇆ relations |
| trots | ⇆ astrut; ⇆ boast; ⇆ despite; ⇆ elate; ⇆ elated; ⇆ haughtily; ⇆ haughtiness; ⇆ haughty; ⇆ in defiance of; ⇆ loftily; ⇆ loftiness; ⇆ lofty; ⇆ notwithstanding; ⇆ pride; ⇆ prideful; ⇆ proud; ⇆ supercilious; ⇆ in spite of; ⇆ in the teeth of; ⇆ proudly |